1)Arabie
Dat is, de Arabieren.
 
2)Kedar
Zie Gen. 25:13; Jer. 2:10.
 
3)hand;
Zie boven Ezech. 27:15.
 
4)Scheba en Raema
Zie van deze beide Gen. 10:7.
 
5)alle hoofdspecerij,
Dat is, allerlei voornaamste en uitnemende specerijen. Alzo in het volgende. Vergelijk boven Ezech. 27:12.
 
6)Haran,
Zie Gen. 11:31.
 
7)Kanne,
Dat sommigen houden voor Kalne, Gen. 10:10.
 
8)Eden,
Zie Gen. 2:8.
 
9)Scheba,
Sommigen houden dit voor Seba in woest Arabië, aan Mesopotamië. Zie Job 1:15.
 
10)Assur en
Dat is, de Assyriërs. Zie Gen. 10:22.
 
11)Kilmad,
Dit houden sommigen voor een landschap in het bovenste van Medië, tussen Assyrië en Parthië gelegen.
 
12)volkomen sieradien,
Zie boven Ezech. 23:12. Of, allerlei sortering, of in het gros. Hebreeuws, volkomenheden, volmaaktheden.
 
13)pakken van hemelsblauw
Of, balen, gevouwen stukken. Hebreeuws alsof men zeide: vouwselen, inwindselen. Anders: mantels, rokken, tabbaarden.
 
14)gestikt werk,
Of, geborduurd.
 
15)schatkisten van schone klederen;
Of, koffers.
 
16)ceder gepakt,
Hebreeuws, gecederd; dat is, in cederen kisten gedaan, gelegd, of ingemaakt. Of, van cederen gemaakte kisten, cederkisten.
 
17)onder uw koopmanschap.
Of, op uwe beurs.
 
18)schepen
Dat is, het zeevarende volk, of de passagiers.
 
19)Tarsis
De stad Tharsis, of de Oceaan. Zie 1 Kon. 10:22.
 
20)vanwege
Of, [op] uwe markten.
 
21)vervuld,
Te weten met allerlei rijkdom.
 
22)hart der zeeen.
Gelijk boven Ezech. 27:4, en in het volgende.
 
23)roeien,
Dat is, uwe regenten, koningen en vorsten, die uwe leidslieden zijn, gelijk de roeiers in de schepen.
 
24)grote wateren gevoerd;
Of, geweldige; dat is, in groot gevaar en nood van schipbreuk. Vergelijk 2 Sam. 22:17. Of, gij zijt tot zulk ene hoogte opgeklommen, dat uw val des te zwaarder zal zijn, waartoe gij de aanleiding hebt gegeven door uw grote pracht, gelijk schepen, in zware ruime wateren met hoge zeilen gevoerd, te lichter van den storm worden getroffen en verbroken.
 
25)oostenwind
Zie Exod. 10:13; Job 27:21; Ps. 48:8, en boven Ezech. 17:10.
 
26)voorsteden beven.
Anders: gedreven baren der zee.
 
27)stof op hun hoofden
Zie 2 Sam. 1:2.
 
28)werpen,
Hebreeuws, doen opkomen, opbrengen, opwerpen.
 
29)wentelen in de as.
Gelijk Jer. 6:26.
 
30)gans kaal maken,
Hebreeuws eigenlijk, kaalheid, of zich [met] kaalheid kaal maken. Zie Jer. 16:6.
 
31)zakken aangorden;
Zie Gen. 37:34.
 
32)bitterheid der ziel,
Dat is, bittere droefheid des harten.
 
33)in hun gekerm
Anders, hunne kinderen zullen, enz.
 
34)uitgeroeide
Te weten, stad.
 
35)eilanden
Vergelijk boven Ezech. 26:15.
 
36)staan de haren te berge,
Gelijk onder Ezech. 32:10
 
37)aangezicht.
Tonende grote verschriktheid in hun gelaat.
 
38)u aan;
Of, over u. Zie 1 Kon. 9:8; Jer. 18:16.
 
39)grote schrik geworden,
Hebreeuws, verschrikkingen; alzo onder Ezech. 28:19.
 
40)meer zijn tot in eeuwigheid.
Vergelijk boven Ezech. 26:14, met de aantekening.