1) | zevende maand |
|
Genoemd Thisri, passende eensdeels op onzen September, eensdeels op October. In deze maand werd het loofhuttenfeest gehouden; Lev. 23:24; Num. 29:12.
|
|
2) | aankwam, |
|
Hebreeuws, aanraakte.
|
|
3) | als een enig man, |
|
Zie Richt. 20:1.
|
|
4) | Jesua, |
|
Zie boven, Ezra 2:2.
|
|
5) | broederen, |
|
Dat is, verwanten, bloedvrienden, en zo in het volgende.
|
|
6) | zoon van Sealthiel, |
|
Dat is, kindskind; want hij was een zoon van Pedaja, die Sealthiëls zoon was; 1 Kron. 3:17,18,19. Hij wordt Matth. 1:12 Salathiël genoemd.
|
|
7) | man Gods. |
|
Zie Richt. 13:6.
|
|
8) | maar met verschrikking, |
|
Dat is, zij lieten den godsdienst niet na, hoewel bevreest zijnde, enz. Anders, want vrees was op hen van, enz.; dat is, zij zochten door de oefening van den waren godsdienst zich te verzekeren tegen hun vijanden.
|
|
9) | landen; |
|
Versta, de omliggende omstreken, waarin hun vijanden woonden. Zie onder, Ezra 4:7,8,9,10, enz.
|
|
10) | morgens |
|
Zie Num. 28:3,4, enz. met de aantekening.
|
|
11) | recht, |
|
Zie Num. 29:12, enz.
|
|
12) | elk |
|
Hebreeuws, het woord, of, de zaak eens dags op zijn dag.
|
|
13) | gedurig |
|
Zie Num. 28:6.
|
|
14) | geheiligd waren; |
|
Zie Lev. 8:10.
|
|
15) | houwers en werkmeesters, |
|
Houthouwers en steenhouwers, die hout uit de bossen en stenen uit de rotsen zouden houwen. Het Hebreeuwse woord begrijpt beiden, en beiden waren tot het bouwen des tempels nodig.
|
|
16) | spijs en drank, |
|
Naar het exempel van Salomo; 1 Kon. 5:6,9,11.
|
|
17) | Libanon |
|
Zie 1 Kon. 4:33.
|
|
18) | Jafo, |
|
Anders genaamd Joppe; Hand. 9:36. Zie 2 Kron. 2:16.
|
|
19) | tweede maand, |
|
Genoemd Jiar, passende eensdeels op April, anderdeels op Mei.
|
|
20) | van twintig jaren |
|
Hebreeuws, een zoon van twintig jaar.
|
|
21) | Juda, |
|
Boven, Ezra 2:40 genoemd Hodavja, en Neh. 7:43 Hodeva.
|
|
22) | aangekleed zijnde, |
|
Te weten, met de priesterlijke klederen.
|
|
23) | instelling van David, |
|
Hebreeuws, naar de handen; dat is [gelijk sommigen verstaan], met psalmen, die David gemaakt en daartoe verordineerd had. Zie 2 Kron. 5:13, en 2 Kron. 29:27, en vergelijk 1 Kron. 16:7, enz.
|
|
24) | huis in zijn grondlegging |
|
Sommigen aldus: die het eerste huis op zijn grondvesting gezien hadden, dit huis [nu] voor hun ogen zijnde, enz. De zin is dat zij, de grondlegging van dezen tempel met hun ogen nu aanschouwende en die met den grond van den eersten tempel vergelijkende, daaruit lichtelijk konden afnemen hoeveel het gebouw van het voorgaande zou verschillen. Zie Hagg. 2:3.
|
|