1)Abib,
Exod. 13:4, en boven, Deut. 1:3.
 
2)pascha
Zie Exod. 12:11. Hebreeuws, Pesach.
 
3)houdt;
Anders, maakt, of, doet. Anders, Pascha bereidt.
 
4)bij nacht.
Zie Exod. 12:31.
 
5)slachten,
Of, offeren, en zo Deut. 16:4,5,6.
 
6)schapen en runderen,
Dat is, al zulke offeranden, als de Heere op dit feest te slachten en te offeren bevolen had; Num. 28:16; een jong lam of geit was eigenlijk het paaschoffer genoemd. Zie Exod. 12:3,4,5,27. Daarbenevens moesten ook andere offeranden op het feest geslacht en geofferd worden.
 
7)op hetzelve eten;
Te weten, feest. Anders, daarmede; te weten, met het lam, en daarna met de offeranden.
 
8)der ellende
Dat is, waarmede gij indachtig zult zijn aan de verdrukking, die gij in Egypte geleden hebt; of zulk brood, wat in der haast zowat toegemaakt wordt, wanneer de nood en de haast niet toelaten dat men het naar gewone wijze ten volle bereide en aangenaam of smakelijk make.
 
9)poorten,
Dat is, binnen een uwer steden of woonplaatsen.
 
10)aan de plaats,
Anders, [reizende] naar de plaats, enz., aldaar zult gij, enz.
 
11)zon ondergaat,
Zie Exod. 12:6; 2 Kron. 35:14.
 
12)ter bestemder tijd
Dat is, juist, of even op dien tijd, toen gij uit Egypte uittoogt, op den veertienden dag der maand Abib; Exod. 13:3,4.
 
13)koken en eten in de plaats,
Dat is, braden. Zie Exod. 12:9; 2 Kron. 35:13.
 
14)daarna zult gij u des morgens keren,
Als het feest over is, hetwelk zeven dagen duurde.
 
15)tenten.
Versta, woningen of huizen, zoals die dan zouden zijn.
 
16)verbodsdag den HEERE,
Zie Lev. 23:36.
No Link found
 
17)sikkel begint
Om den Heere een garf te offeren. Zie Lev. 2:14, en Lev. 23:10.
 
18)weken houden;
Namelijk, der zeven voorzegde weken. Dit feest wordt anders genoemd het feest der eerstelingen; Num. 28:26, idem pinksterfeest, Hand. 2:1.
 
19)vrijwillige schatting uwer hand zijn,
Hebreeuws, tribuut, of, schatting der vrijwilligheid; zie hiervan onder, Deut. 26:1, enz. Anders, met een vrijwillige schatting, of genoegzaamheid ener vrijwillige offerande.
 
20)loofhutten
Zie Lev. 23:34.
 
21)want de HEERE, uw God,
Anders, wanneer de HEERE, uw God, u zal gezegend hebben.
 
22)naar de gave zijner hand,
Naardat zijn hand vermag te geven, gelijk de volgende woorden schijnen te verklaren. Anders, naardat aan zijn hand gegeven is. Hetwelk ook op het volgende niet kwalijk past. Vergelijk Ps. 55:23; Num. 18:6; Ezech. 46:5,7,11.
 
23)Rechters en ambtlieden
Vergelijk 1 Kron. 23:4, en 1 Kron. 26:29; 2 Kron. 19:8.
 
24)onder uw stammen;
Of, voor, naar uw stammen.
 
25)aangezicht niet kennen;
Zie boven, Deut. 1:17.
 
26)woorden der rechtvaardigen.
Versta, de woorden der rechters, dat zij kwade vonnissen uitspreken, of, de woorden dergenen, die een rechtvaardige zaak hebben, die door den omgekochten rechter verkeerd en verdraaid worden. Anders, zaken.
 
27)Gerechtigheid, gerechtigheid
Dat is enkel of louter gerechtigheid. Het is gesproken met nadruk. Vergelijk Deut. 2:27; Jes. 26:5,15; Ezech. 21:9, met de aantekeningen.
 
28)van enig geboomte,
Of, bosplanten [noch] enig geboomte.
 
29)bij het altaar des HEEREN,
Dat is, met de mening van enige godsdienstigheid, hetwelk gij er mede zoudt te kennen geven, wanneer gij enig bos nabij het altaar of den tempel des HEEREN zoudt planten, of anderszins hetzelve nevens des HEEREN altaar enige heiligheid toeschrijven, en van gelijke of meerdere waarde houden. Zie 2 Kon. 16, 2 Kon. 17.
 
30)opgericht beeld stellen,
Of, pilaarbeeld, statue.