1)tien jaren stil.
Versta dit van de eerste jaren der regering van dezen koning, in welke hij van de heidense volken met vrede gelaten is geweest, hoewel tussen hem en Baesa, den koning Israëls, vijandschap was, die wel van wederzijden uitvallen mocht veroorzaken, maar niet in een geregelden oorlog uitgebroken is. Zie onder, 2 Kron. 14:6, en vergelijk de aantekening 1 Kon. 15:16.
 
2)dat goed
Zie 1 Kon. 11:33. Doch versta dezen lof alhier meest van de oprichting van den vervallen godsdienst; alzo onder, 2 Kron. 25:2, en 2 Kron. 26:4.
 
3)vreemden,
Te weten, òf volken, die de afgoden dienden, welke die van Juda navolgden; òf goden, die zij naar de wijze der heidenen dienden, en die drekgoden genaamd worden; 1 Kon. 15:12.
 
4)zeide tot Juda,
Dat is, hij liet aanzeggen en gebieden aan al de onderzaten van zijn koninkrijk.
 
5)de wet
Dat is dat zij hetgeen, dat in de wet geboden was, onderhouden en in het werk stellen zouden. Vergelijk Joz. 22:5, en onder, 2 Kron. 31:21.
 
6)de hoogten
Zie Lev. 26:30.
 
7)zonnebeelden;
Zie Lev. 26:30.
 
8)voor hem stil.
Hebreeuws, voor zijn aangezicht; dat is, onder zijn beleid, of, tot zijn eigen best en welvaren; of, als hij dus regeerde; want hij had den zuiveren godsdienst [die den stoel der koningen verzekert] in zijn land hersteld en vernieuwd.
 
9)vaste steden
Hebreeuws, steden der vesting, of vastigheid. De zin is dat hij enige open steden besloten heeft en zwak gesterkt. Vergelijk boven, 2 Kron. 11:5.
 
10)deze steden bouwen,
Het woord deze geeft te verstaan dat de steden van welke hier gesproken wordt, nog waren, en dat vervolgens de bouwing derzelve te verstaan is van haar versterking, gelijk ook de volgende woorden medebrengen.
 
11)terwijl
Dat is, terwijl wij het land nog met vrede bezitten en gebruiken mogen. Vergelijk Gen. 13:9.
 
12)boog spannende;
Hebreeuws, den boog tredende; te weten met den voet; welk wapen wij nog heden den voetboog noemen. Zie 1 Kron. 5:18, en 1 Kron. 8:40.
 
13)kloeke helden.
Dat is, strijdbare en dappere krijgslieden. Het schijnt dat Asa deze heirkracht vergaderd en toegerust heeft, als hij vernomen had dat de koning der Moren hem overvallen wilde.
 
14)Moor,
Of, Arabier. Hebreeuws, Chuschi. Zie Num. 12:1.
 
15)Maresa toe.
Een stad, gelegen in den stam van Juda. Zie boven, 2 Kron. 11:8.
 
16)Zefatha
Anders, naar Zefat toe. Zie Richt. 1:17.
 
17)het is niets bij U,
Of, het verschilt bij U niet te helpen den machtige, of dengene, die zonder kracht is; of, het is niets bij U, den krachtloze te helpen, komende tussen dengene, die machtig is; dat is, U tegen hem stellende. Of aldus: is het niet bij U te helpen, enz.
 
18)hetzij den machtige,
Hebreeuws, tussen den machtige, dengene, die geen kracht heeft.
 
19)in Uw Naam
Dat is, naar uw wil, onder uw beleid in het vertrouwen op uw hulp, tot uw eer. Zie 2 Kon. 2:24.
 
20)tegen U
Dat is, tegen uw volk. Het kwaad, Gods volk aangedaan, is Hem aangedaan, Zach. 2:8; Hand. 9:5.
 
21)vermogen.
Of, overhand hebben.
 
22)Gerar toe;
Zie van deze stad, Gen. 20:1.
 
23)hervatting was;
Hebreeuws, geen levendmaking, of levendheid, dat is, geen kracht om zichzelven weder op te helpen en bijeen te vergaderen, dat zij den slag zouden hebben mogen hervatten. Alzo wordt gezegd: En Joab maakte het overige der stad levend, 1 Kron. 11:8, zie de aantekening aldaar.
 
24)zij droegen
Namelijk, die van Juda.
 
25)de verschrikking
Dat is, een zeer grote verschrikking van God toegezonden. Vergelijk Gen. 35:5, en zie de aantekening daarop. Alzo onder, 2 Kron. 17:10, en 2 Kron. 20:29.
 
26)tenten van het vee,
Dat is, de inwoners der tenten. Versta, de Arabieren, die in tenten woonden aan de palen der Edomieten en Filistijnen, waarheen de Moren, geslagen zijnde, mogen gevloden zijn; of men kan het verstaan van de Arabieren zelf; 1 Kron. 4:41.