1)van den beginne was,
Namelijk der schepping, dat is van alle eeuwigheid; zie Micha 5:1; Joh. 1:1; waarmede de Goddelijke natuur van Christus beschreven wordt; gelijk met de volgende woorden zijn menselijke natuur, naar welke hij gehoord, gezien en getast is, en in welke hij ook door wonderen en anderszins zijn heerlijkheid somwijlen heeft geopenbaard.
 
2)aanschouwd hebben,
Dat zegt meer dan gezien; want dat geschiedt dikwijls terloopt, maar hetgeen men aanschouwt, daarop let men met aandacht.
 
3)van het Woord
Dat is, van den Heere Jezus Christus, die het Woord door dezen apostel genoemd wordt; Joh. 1:1,14; 1 Joh. 5:7; Openb. 19:13. Zie de aantekeningen Joh. 1:1.
 
4)des levens;
Deze titel wordt het Woord, dat is den Zoon van God toegeschreven, omdat Hij dat eeuwig levende wezen van God in zichzelf heeft, en den schepselen het leven geeft, en ons het eeuwige leven niet alleen heeft verkondigd, maar ook verworven heeft en mededeelt. Zie Joh. 1:4, en Joh. 14:6.
 
5)(Want
Grieks en; gelijk ook 1 Joh. 3:4.
 
6)het Leven
Dat is, de Zoon van God, die ook het leven genaamd wordt, Joh. 1:4, en Joh. 14:6.
 
7)is geopenbaard,
Namelijk in het vlees, gelijk Paulus spreekt; 1 Tim. 3:16.
 
8)wij hebben het gezien,
Namelijk apostelen hebben het Woord, dat is den Zoon van God gezien in Zijn aangenomen menselijke natuur; een wijze van spreken van den persoon van Christus gebruikelijk, als van Zijn gehelen persoon, van de ene natuur benoemd, gezegd wordt hetgeen alleen naar de andere natuur moet verstaan worden. Zie dergelijke Joh. 3:13; Hand. 20:28 en hier 1 Joh. 1:7.
 
9)dat eeuwige Leven,
Dat is, Christus, die van eeuwigheid leeft en de oorsprong en gever is van het eeuwige leven, gelijk Hij tevoren ook het Leven genaamd wordt, 1 Joh. 1:2.
 
10)Hetwelk bij den
Dat is, gelijk Johannes spreekt in zijn Evangelie, Joh. 1:1, dat bij God was. Zie de verklaring aldaar.
 
11)en ons is geopenbaard.)
Namelijk Zijn apostelen, die Hij tot Zijn getuigen had verkoren en geroepen, en hun gegeven te verstaan de verborgenheden van het koninkrijk Gods. Zie Matth. 13:11; Hand. 1:8, en Hand. 2:32.
 
12)uw blijdschap
Namelijk die door de prediking van het Evangelie en de werking van den Heiligen Geest in uwe harten reeds ontstoken is; Rom. 14:17.
 
13)vervuld zij.
Dat is, hier meer en meer toeneme en hiernamaals volmaakt zij. Zie Joh. 15:11, en Joh. 16:24.
 
14)de verkondiging,
Grieks epangelia. Welk woord meest betekent belofte; doch wordt hier wel zo geschikt overgezet verkondiging; omdat hetgeen volgt, niet zozeer een belofte als wel een verkondiging bevat.
 
15)Hem gehoord hebben,
Namelijk Jezus Christus.
 
16)een Licht is,
Namelijk zo in zichzelf met Zijn verstand alles klaar wetende, en in Zijn wil geheel zuiver en heilig zijnde; alsook omdat Hij de mensen verlicht door Zijn Geest; Joh. 1:4.
 
17)gans geen duisternis
Namelijk van enige onwetendheid, dwalingen of onheiligheid.
 
18)de duisternis
Namelijk van onwetendheid, dwalingen, onheiligheid en zonden, die werken der duisternis zijn; Ef. 5:11.
 
19)wandelen, zo
Namelijk zo dat de zonden over ons zou heersen; Rom. 6:12,14,17,20.
 
20)liegen wij,
Dat is, zeggen de waarheid niet, daar God den zodanigen Zijn gemeenschap niet heeft beloofd en degenen, die waarlijk in de gemeenschap van God zijn, niet wandelen in de duisternis, 1 Joh. 3:9; want het licht en de duisternis hebben geen gemeenschap met elkander; 2 Cor. 6:14.
 
21)en doen de waarheid niet.
Dat is, handelen niet oprecht; Joh. 3:21.
 
22)in het licht wandelen,
Dat is, niet alleen in de ware kennis van het Evangelie, maar ook in ware reinheid en heiligheid des levens.
 
23)met elkander,
Dat is, wij gelovigen onder elkander en gezamenlijk met God en Zijn Zoon, 1 Joh. 1:3. Of wij met God en God met ons.
 
24)en het bloed
Dit doet de apostel daarbij om te tonen, dat ons wandelen in het licht niet een verdienende of werkende oorzaak van deze onze gemeenschap met God is, maar een vrucht en kenteken derzelve. Alzo Christus de Zoon van God deze teweeggebracht heeft door Zijn bloed, dat is, bloedig lijden en sterven, ons met God daardoor verzoenende en verenigende.
 
25)Zijn Zoon,
Dit doet de apostel daarbij, om daarmee uit te drukken de waardigheid van de verdienste van Christus; gelijk Hand. 20:28.
 
26)reinigt ons van
Namelijk wegnemende van ons de schuld en straf der zonden door de weldaad der rechtvaardigmaking, en de smetten der zonde of verdorvenheid door de weldaad der wedergeboorte, die in dit leven haar begin heeft, en hiernamaals ook volkomen zal zijn.
 
27)alle zonde.
Namelijk aangeboren als dadelijke, zo grote als kleine.
 
28)zo verleiden wij
Namelijk van den rechten weg die tot de zaligheid leidt.
 
29)de waarheid is in ons niet.
Dat is, Gods Woord, hetwelk de waarheid genoemd wordt, Joh. 17:17, en doorgaans anders leert. Of zulke mening of inbeelding bestaat in onwaarheid.
 
30)belijden, Hij is
Namelijk voor God, met waar berouw en betering.
 
31)getrouw en
Namelijk in Zijn beloften, die Hij den boetvaardigen zondaren gedaan heeft.
 
32)rechtvaardig,
Dat is, niet dat de belijdenis der zonden naar de rechtvaardigheid Gods de vergeving der zonden zou verdienen, maar dit woord verklaart het voorgaande, daar de rechtvaardigheid vereist, dat iemand volbrengt het geen Hij beloofd heeft. Zie Ps. 143:1; 2 Petr. 1:1.
 
33)maken wij Hem
Namelijk zoveel in ons is; dat is, beschuldigen Hem van leugen, alzo Hij in Zijn woord anders getuigt.
 
34)Zijn woord is
Dat is, de waarheid; namelijk die God in Zijn Woord voorstelt, gelijk Hij spreekt 1 Joh. 1:8.