1) | pijlen |
|
Door de pijlen en de hand Gods verstaat hij hier zijn zware krankte. Zie Deut. 32:23. Job 6:4.
|
|
2) | gedaald |
|
Dat is, zij zijn alzo in mij geschoten, dat zij diep zijn ingedrongen.
|
|
3) | vrede |
|
Dat is, geen rust, geen ophouden van pijn in mijn lichaam. Verg. Ps. 35:10; Ps. 51:10.
|
|
4) | gaan over |
|
Gelijk de waterbaren, die tot over iemands hoofd gaan, gelijk Ps. 42:8. Aldus vergroot de profeet zijne zonden, mitsgaders hare straffen. Verg. Ps. 40:13.
|
|
5) | dwaasheid |
|
Of, onbedachtzaamheid, onbezonnenheid, onvoorzichtigheid: waardoor hij zijne zonden en gebreken verstaat. Verg. Ps. 38:4, en onder, Ps. 69:6.
|
|
6) | krom |
|
Of, misstaltig, ongestalte.
|
|
7) | zwart |
|
Zie Ps. 35:14. Dit kan men duiden op de uiterlijke rouwtekenen in kleding en inwendigen rouw des harten. Of, zwart, ziende op de mismaaktheid van zijn lichaam vanwege zijn ziekte.
|
|
8) | verachtelijke |
|
Anders, brand, alsof zij geroosterd en voorts verdord waren.
|
|
9) | brul |
|
Ik roep als een leeuw.
|
|
10) | geruis |
|
Of, briesen; dat is, gelijk een leeuw briest, of de zee bruist; [waar van het Hebr. woord ook genoemen wordt, Jes. 5:30.] alzo is mijn hart zeer onrustig en woelende. Anders, zuchten.
|
|
11) | keert om |
|
Of, klopt.
|
|
12) | kracht |
|
Verg. Ps. 40:13.
|
|
13) | zij zelven |
|
Te weten, mijne ogen; hij wil zeggen dat zijn gezicht zeer verdorven is, alsof hij [om zo te spreken] geen ogen had. Of, versta, zij zelve, voor de kracht en het licht zijner ogen.
|
|
14) | tegenover |
|
Dat is, zij houden zich van mij af, mijne ellende als van verre aanziende; waaruit sommigen afnemen dat het de pestilentie of immers enige andere besmettelijke of vuile krankheid geweest is.
|
|
15) | En die |
|
Hij wil zeggen: Boven al dat houden mijne tegenpartijders niet op mij te vervolgen; vrienden verlaten mij en vijanden vervolgen mij.
|
|
16) | mijne ziel |
|
Dat is, naar mijn leven staan. Zie Exod. 4:19. 2 Sam. 4:8.
|
| No Link found
|
|
17) | verderving |
|
Of, allerlei verdriet, argheid, rampzaligheid.
|
|
18) | tegenredenen |
|
Alsof ik schuldig ware en geen stof had om mij te verantwoorden.
|
|
19) | zeide |
|
Te weten, bij mijzelven, dat is, ik dacht, of ik zeide; te weten, in mijn gebed tot U.
|
|
20) | grootmaken |
|
Gelijk Ps. 35:26. Zie aldaar.
|
| No Link found
|
|
21) | Want |
|
Dat is, dewijl ik toch zo gesteld ben, dat ik naar menselijke waarschijnlijkheid onder dezen last zou moeten bezwijken, zo is het te meer nodig dat Gij mij helpt, om mijnen vijanden gene oorzaak van vreugde te geven. Verg. Ps. 35:15. Job 12:5. met de aantekening.
|
|
22) | levend: |
|
Of, worden al levende machtig. Hij wil zeggen: Terwijl ik beladen ben met bekommernis en smart, leven zij in voorspoed, wellust en onbekommerd, worden vet, grof en sterk; gelijk David elders dikwijls klaagt.
|
|
23) | groot: |
|
Of, vermenigvuldigd.
|
|
24) | staan: |
|
Gelijk satans; welken naam de duivel heeft van dit Hebr. woord Verg. 2 Sam. 19:22. en zie Job 1:6.
|
|