1) | van dicht goud, |
|
Dat is, van geheel een massief goud, of van één massa en klomp van goud samen uitgewrocht en niet van verscheidene stukken en delen aaneen gehecht. Zie Exod. 25:31.
|
|
2) | de gedaante, |
|
Hebreeuws, aanzien, of gezicht; dat is, patroon.
|
|
3) | vertoond had, |
|
Te weten, op den berg; Exod. 25:40.
|
|
4) | reinig hen. |
|
Hetwelk geschiedde toen de Levieten openlijk tot den dienst des Heeren, van de andere stammen afgezonderd zijnde, met het zondwater besprengd, geschoren en hun klederen gewassen en offeranden voor hen gedaan werden. Zie de volgende verzen.
|
|
5) | water der ontzondiging; |
|
Dat is, water om te ontzondigen en naar de wet der ceremoniën van zonden te reinigen. Zie van dit water onder, Num. 19:9, waar het een water der afzondering genaamd werd.
|
|
6) | een jong rund, |
|
Hebreeuws, de zoon eens runds; en zo in het volgende.
|
|
7) | de kinderen Israëls |
|
Versta, de oversten der stammen en enige voornaamsten, die in naam der gehele gemeente dit en andere dergelijke dingen uitvoerden. Zie van de oplegging der handen Gen. 48:14, en Lev. 1:4.
|
|
8) | bewegen |
|
Dat is, offeren, schenken, of toeëigenen.
|
|
9) | beweegoffer |
|
Zie van het beweegoffer, alzo eigenlijk en bijzonder genoemd, Lev. 7:30; maar hier schijnt het Hebreeuwse woord in het algemeen genomen te zijn, voor hetgeen aan God geofferd en toegeëigend wordt; in welken zin het staat Exod. 35:22, en Exod. 38:24,29; en hier in Num. 8:13,15,21, hoewel de eerste betekenis [naar sommiger gevoelen] hier ook plaats zou mogen hebben, te weten, dat zij naar de vier hoeken der wereld bewogen worden.
|
|
10) | en gij zult hen reinigen, |
|
Anders, als gij hen gereinigd zult hebben, enz.
|
|
11) | gegeven, |
|
Alzo boven, Num. 3:9.
|
|
12) | de opening van alle baarmoeder, |
|
Zie boven, Num. 3:12.
|
|
13) | tot een gift gegeven, |
|
Hebreeuws, gegevene gegeven.
|
|
14) | om den dienst van de kinderen Israëls |
|
Dat is, opdat zij door hun personen de plaats van de eerstgeborenen der Israëlieten bewaren zouden; zie boven, Num. 3:7; en door hun dienst de zoenoffers bedienen, die voor allen naar gelegenheid gedaan moesten worden.
|
|
15) | plage zij |
|
Gelijk den koning Uzzia wedervaren is; 2 Kron. 26:18.
|
|
16) | naderen zouden. |
|
Hetwelk de Levieten daarom in hun naam doen moesten.
|
|
17) | ontzondigden zich, |
|
Hetwelk naar de wet der ceremoniën geschiedde door wassingen, besprengingen en offeranden; Lev. 15:13,14,15; onder, Num. 19:11,12, enz.
|
|
18) | bewoog hen ten beweegoffer |
|
Zie boven, Num. 8:11.
|
|
19) | van vijf en twintig jaren oud |
|
De Levieten waren, ten aanzien van hun ouderdom onderscheiden in vier hopen.
|
|
20) | om den strijd te strijden, |
|
Zie boven, Num. 4:3.
|
|
21) | broederen dienen |
|
Dat is, de andere Levieten, die in den tabernakel dienden en nog geen vijftig jaren oud waren.
|
|
22) | om de wacht waar te nemen; |
|
Dat is, om opzicht te nemen over degenen, die in den tabernakel dienden, teneinde dat alles met orde en stichting naar de wetten Gods, die daarvan waren, door hen uitgericht werd. Anders, om hun in hun dienst behulpzaam te wezen.
|
|