1)zevende maand,
Zie van deze maand Lev. 23:24.
 
2)des geklanks zijn.
Dit feest wordt alzo genoemd, omdat dit het volk met het blazen der trompetten aangekondigd en te kennen gegeven werd. Zie Lev. 23:24.
 
3)jongen var,
Hebreeuws, een zoon van een rund; alzo onder, Num. 29:8,13,17. Zie Lev. 1:14.
 
4)eenjarige lammeren;
Hebreeuws, zonen des jaars; dat is, een jaar oud. Alzo onder, Num. 29:8,13,17, enz. Zie Lev. 23:18.
 
5)drie tienden tot den var,
Te weten, van een efa. Alzo in het volgende. Zie boven, Num. 28:5.
 
6)een lam,
Dat is, elk lam; zie boven, Num. 28:13; alzo onder, Num. 29:10,15.
 
7)het brandoffer der maand,
Hetwelk geofferd moest worden op den eersten dag van iedere maand; boven, Num. 28:11,12, enz.; 2 Kron. 2:4; zodat dit ordinaire offer der nieuwe maanden door het voorgemelde niet moest nagelaten worden.
 
8)gedurig brandoffer,
Zie boven, Num. 28:6, en onder, Num. 29:11,16, enz.
 
9)naar hun wijze,
Dat is, naar de wet, die God daarvan bevolen en ingesteld had. Zie Lev. 5:10.
 
10)tienden dezer zevende maand
Deze dag was de dag der verzoening, waarvan men lezen mag Lev. 16:29,30, en Lev. 23:27.
 
11)uw zielen verootmoedigen;
Dat is, uw personen vernederen voor den Heere, met de overlegging en bekentenis van uw zonden, met vasten, met bidden en met een voornemen om uw leven te beteren. Zie Lev. 26:29.
 
12)Tot elk een tiende tot een lam,
Hebreeuws, een tiende, een tiende tot een lam. Alzo onder, Num. 29:15, en boven, Num. 28:13.
 
13)zondoffer der verzoeningen,
Waarvan men lezen kan Lev. 16:11,15, hetwelk, niettegenstaande de andere offeranden, hier op den verzoendag geboden, evenwel ook op denzelven geofferd moest worden. Gelijk telkens herhaald wordt dat het dagelijkse offer moest blijven, hoewel op enige dagen nog andere offeranden daarenboven verordend waren. Zie onder, Num. 29:16,22,25,28,31,34,38,39.
 
14)heilige samenroeping hebben;
Versta, het feest der tabernakelen of loofhutten, van hetwelk zie Lev. 23:34, en Deut. 16:13.
 
15)dertien jonge varren,
Te weten, op den eersten dag van dit feest. Want op den tweeden moesten maar twaalf varren geofferd zijn, op den derden maar elf, en alzo doorgaans een var minder dan op den voorgaanden geofferd was. Zie onder, Num. 29:17,20,23,26,29,32.
 
16)een var,
Dat is, tot elken var, gelijk boven, Num. 29:4. Alzo in het volgende.
 
17)op den tweeden dag:
Te weten, van het feest der tabernakelen; en alzo in het volgende.
 
18)naar de wijze;
Zie boven, Num. 29:6.
 
19)op den dertienden dag:
Te weten, van voorgemeld feest, en alzo in het volgende.
 
20)verbodsdag hebben;
Hebreeuws, verbod, of, ophouding. Omdat op dien dag alle dienstwerk verboden was. Zie Lev. 23:36. Dit was de grote dag van het feest, op welken Christus stond in den tempel, en riep de dorstige zielen tot hem, belovende dezelve verkwikking; Joh. 7:37.
 
21)geloften,
Deze geloften en de offeranden, hier in den tekst verhaald, waren ordinaire godsdienstige werken, welke om de extra-ordinaire in #Num.29: vermeld, die op zekere dagen des jaars naar Gods bevel geschiedden, niet moesten nagelaten worden. Zie boven, Num. 29:11.