1) | eerste maand, |
|
Te weten, van het veertigste jaar na den uitgang uit Egypte, onder, Num. 33:38.
|
|
2) | Kades. |
|
Dit Kades was gelegen aan de landpalen der Edomieten, Num. 20:16, onderscheiden van Kades-Barnea, #Deut.1:19.
|
|
3) | Mirjam stierf aldaar, |
|
De zuster van Mozes en Aäron, een profetes. Zie Exod. 15:20. In dit veertigste jaar na den uitgang der Israëlieten is ook Aäron, onder, Num. 33:38, en Mozes, Deut. 34:5, gestorven.
|
|
4) | Och, |
|
Dit woord och, drukt uit de smart huns harten, hun uitpersende dezen wens.
|
|
5) | in deze kwade plaats? |
|
Zie Jer. 2:6.
|
|
6) | van het aangezicht der gemeente |
|
Te weten, vrezende voor het geweld en den overlast des volks.
|
|
7) | zij vielen op hun aangezichten; |
|
Te weten, Mozes en Aäron, God den HEERE aanroepende, gelijk Exod. 17:4.
|
|
8) | heerlijkheid des HEEREN verscheen hun. |
|
Verschijnende in de wolkkolom.
|
|
9) | dien staf, |
|
Te weten, den staf van Aäron, die voor de ark des verbonds bewaard werd. Zie boven, Num. 17:10. Sommigen verstaan den staf van Mozes, met welken hij de wonderwerken gedaan had.
|
|
10) | voor het aangezicht des HEEREN, |
|
Dat is, uit den tabernakel.
|
|
11) | zeide |
|
Te weten, Mozes.
|
|
12) | hen: |
|
Het was Mozes niet bevolen het volk aan te spreken, maar dat hij de steenrots aanspreken zou, Num. 20:8.
|
|
13) | zullen wij |
|
Hieraan hadden zij niet behoren te twijfelen, want God had het hun beloofd, Num. 20:8.
|
|
14) | steenrots |
|
Van de geestelijke betekenis dezer steenrots, zie 1 Cor. 10:4.
|
|
15) | tweemaal met zijn staf; |
|
Dit was ook een teken van Mozes haastigen toorn.
|
|
16) | Mij niet geloofd hebt, |
|
Dat is, omdat gij mijn woorden niet geloofd hebt, doende wat Ik u bevolen had, twijfelende of Ik machtig genoeg was uit te voeren wat Ik ulieden te doen bevolen had.
|
|
17) | gij Mij heiligdet |
|
Mits op mijn woord den steen vrijmoediglijk bevelende dat hij water voortbrengen zou; het volk alzo een goed exempel gevende, om mijn woorden te geloven.
|
|
18) | daarom zult gijlieden |
|
Gelijk God hier bedreigt, alzo is het geschied; want Aäron is gestorven op den berg Hor, onder, Num. 20:28, en Mozes op en berg Nebo, Deut. 34.
|
|
19) | van Meriba, |
|
Dat is, twistwateren.
|
|
20) | den HEERE om getwist hebben; |
|
Met Mozes, den dienaar des HEEREN, Num. 20:3. Zie Exod. 16:8.
|
|
21) | aan hen geheiligd. |
|
Te weten, aan Mozes en Aäron, want straffende hun ongehoorzaamheid, heeft Hij zichzelven geheiligd. Zie Lev. 10:3, en Lev. 22:32. Anderen passen dit op de Israëlieten, aan welke God zijn heilig woord heeft waar gemaakt, toen Hij hun water uit de steenrots gegeven heeft.
|
|
22) | Edom, |
|
Edom, of Ezau, en Jakob, of Israël, zijn gebroeders geweest; die hier tot elkander spreken, zijn derzelver nakomelingen geweest.
|
|
23) | broeder Israël: |
|
Edom, of Ezau, en Jakob, of Israël, zijn gebroeders geweest; die hier tot elkander spreken, zijn derzelver nakomelingen geweest.
|
|
24) | die ons ontmoet is; |
|
Hebreeuws, die ons gevonden heeft.
|
|
25) | vele dagen gewoond hebben; |
|
Dat is, lange tijd.
|
|
26) | uw land trekken; |
|
Dit was hun toen de naaste weg naar het land Kanaän.
|
|
27) | putten niet drinken; |
|
Te weten, zonder dat te betalen gelijk Num. 20:19.
|
| No Link found
|
|
28) | koninklijken weg gaan, |
|
Hebreeuws, des konings weg. Anders, de landstraat, of, den herenweg.
|
|
29) | tot hem: |
|
Te weten, tot Mozes, of tot Israël.
|
|
30) | door mij niet trekken, |
|
Dat is, door mijn land, gelijk er Num. 20:17 staat. Zie dergelijke manier van spreken, Deut. 2:30; Rom. 15:28.
|
|
31) | met het zwaard uitga |
|
Dat is, gewapender hand.
|
|
32) | zo zal ik deszelfs prijs daarvoor geven; |
|
Dit heeft God te doen bevolen, Deut. 2:6,7.
|
|
33) | Israël |
|
De Israëlieten.
|
|
34) | daarom week Israël van hem af. |
|
Dit deden de Israëlieten op het bevel Gods, Deut. 2:4,5, onaangezien de weg, dien zij daarna door de woestijn passeerden, hun zeer moeilijk en zwaar viel; Num. 21:4,5.
|
|
35) | Aäron zal tot zijn volken verzameld worden; |
|
Dat is, Aäron zal sterven.
|
|
36) | mond wederspannig geweest zijt |
|
Dat is, mijn bevel.
|
|
37) | zijn klederen uit, |
|
Te weten, zijn priesterlijke klederen, van welke zie Exod. 28:2.
|
|
38) | zal verzameld worden, |
|
Te weten, tot zijne volken, gelijk Num. 20:24.
|
|
39) | zij klommen op tot den berg Hor, |
|
Te weten, Mozes, Aäron en Eleazar.
|
|
40) | zag, |
|
Dat is, vernam; te weten, uit den mond van Mozes en Eleazar, en ziende dat hij niet wederkwam. Zie dergelijke manier van spreken Gen. 42:1, vergelijk met Hand. 7:12.
|
|
41) | Aäron overleden was, |
|
Aäron is gestorven in het 123ste jaar zijns ouderdoms, Num. 33:38,39, op den eersten dag der vijfde maand, in het veertigste jaar na den uittocht uit Egypte. Van zijn begrafenis wordt gesproken Deut. 10:6.
|
|
42) | beweenden zij Aäron |
|
Dat is, zij droegen een rouw over Aäron.
|
|
43) | dertig dagen, |
|
Zolang beweenden zij Mozes ook; Deut. 34:8.
|
|