1) | kwam het lot |
|
Te weten, uit het vat, waar de loten in geworpen waren.
|
|
2) | Luz; |
|
Dit is dat Luz niet van hetwelk Gen. 28:19 gesproken wordt, maar een ander Luz, waarvan Richt. 1:26 melding gemaakt wordt.
|
|
3) | naar de beek Kana, |
|
Anders, in het dal van Kana.
|
|
4) | tot op dezen dag; |
|
Te weten, in welken de schrijver van dit boek leefde. Ten tijde van Salomo heeft de koning van Egypte de Kanaänieten overwonnen, en hij heeft de stad Gazer zijne dochter, Salomo's vrouw, ten huwelijk medegegeven; 1 Kon. 9:16.
|
|
5) | maar zij waren |
|
Dat is, zij hebben hen overheerd en dienstbaar gemaakt, en hebben hen onder tribuut gehouden.
|
|