1)was een en twintig jaren
Zie 2 Kon. 24:18,19,20, en voorts 2 Kon. 25:1, en het volgende; idem boven Jer. 39:1,2, enz., alwaar deze ganse geschiedenis eerst is verhaald, die hier herhaald wordt om redenen op Jer. 51:64 vermeld; zie de aantekeningen op de voorgaande hoofdstukken van het tweede Boek der Koningen.
 
2)oud,
Hebreeuws, een zoon van een en twintig jaar.
 
3)oordelen tegen hem.
Sententiën of vonnissen over hem en de zijnen, vanwege hunne meinedigheid, rebellie en ondankbaarheid; alzo boven Jer. 39:5.
 
4)slachtte de zonen van Zedekia voor zijn ogen;
Dat is, liet hen slachten; gelijk doorgaans.
 
5)verblindde de ogen van Zedekia,
Dat is, liet hem de ogen uitsteken, of alzo verderven dat hij niet kon zien.
 
6)gevangenhuis,
Hebreeuws, huis der bezoeking, of straffen, opzichten, bewaringen, enz. Waar hij hem liet blijven tot op den dag van zijn dood toe.
 
7)tienden der maand
2 Kon. 25:8 staat dat hij op den zevenden der maand te Jeruzalem gekomen is. De vergelijking dezer verscheidenheid is, dat hij op den zevenden in de stad is aangekomen, maar op den tienden begonnen heeft zijn last te verrichten; waarvan in het volgende.
 
8)voor het aangezicht des konings van Babel stond,
Die den koning diende, oppaste, steeds omtrent hem was. Zie Deut. 1:38; 1 Kon. 1:2. Hiervoor staat 2 Kon. 25:8, de knecht, of dienaar van den koning van Babel; het ene verklaart het andere.
 
9)en alle huizen der groten
Of, te weten zulks dat het voorgaande woord alle verklaard wordt door alle huizen der groten. Hebreeuws, allen huis des groten. Anders, elk groot huis; dat is, alle huizen der groten, of alle grote huizen, de zin opeen uitkomende, want grote huizen behoren gemeenlijk den groten of machtigen toe. Zie 2 Kon. 25:9.
 
10)waar men den dienst mede deed.
Hebreeuws, met welke zij dienden; dat is, waar men in het huis des Heeren placht den dienst mede te verrichten, of die men tot den dienst placht te gebruiken.
 
11)kroezen;
Zie Exod. 25:29; Num. 4:7.
 
12)wat geheel goud,
Anders: en die geheel goud en die geheel zilver waren. Hebreeuws, goud goud, zilver zilver.
 
13)in de plaats der stellingen waren,
Dat is, die in die plaats des tempels stonden, waar de koperen stellingen der wasvaten waren; deze runderen stonden onder de zee. Zie 1 Kon. 7:25,27.
 
14)vijf ellen,
2 Kon. 25:17 staat drie ellen; zie de verklaring daarvan 1 Kon. 7:16.
 
15)dezen gelijk had de andere pilaar,
Of, met den anderen pilaar en granaatappelen was het desgelijks.
 
16)naar den wind;
Naar de vier winden, zodat er op elken hoek nog een was, en alzo met de zes en negentig, honderd samen.
 
17)hoveling,
Of, kamerling; zie Gen. 37:36.
 
18)zeven mannen uit degenen,
Vergelijk 2 Kon. 25:19, met de aantekening, en vergelijk de manier van spreken met Matth. 18:10.
 
19)midden der stad gevonden werden.
Dat is, binnen de stad.
 
20)weggevoerd;
Versta, op verscheidene tijden, gelijk het volgende uitwijst; vergelijk boven Jer. 6:9.
 
21)hij gevankelijk weg
Of, men voerde, enz.
 
22)zielen uit Jeruzalem;
Dat is, personen; zie Gen. 12:5.
 
23)Het geschiedde daarna,
Zie 2 Kon. 25:27, enz. en de aantekening aldaar.
 
24)vijf en twintigsten der maand,
2 Kon. 25:27 staat op den zeven en twintigsten; dat men bekwamelijk aldus kan vergelijken, dat hij op den vijf en twintigsten is verlost uit de gevangenis, en dat de koning van Babel hem [nadat ondertussen zijne klederen veranderd waren] op den zeven en twintigsten heeft voor zich laten komen, enz.
 
25)in het eerste jaar zijns koninkrijks,
Of, in het jaar als hij koning werd.
 
26)gevangenhuis uitbracht.
Hebreeuws, huis der besluiting, of des bedwangs; zie boven Jer. 37:4.