1)ontheiligd zijn
Als een onheilige, veile, verachte stad behandeld zijnde, vermits uwe verwoesting. Anders: gij zult u ten erve geven; of, ten erve genomen worden; dat is, vreemde heidenen zullen u bezitten en over u heersen.
 
2)die van het huis Israëls
Hebreeuws, het huis van Israël is mij, enz.
 
3)schuim geworden;
Zie Jes. 1:22; Jer. 6:28,29,30, met de aantekening.
 
4)koper, of tin, of ijzer, of lood,
Inplaats dat zij fijn goud en zilver behoorden te zijn, dat is, oprecht, heilig en vroom.
 
5)vergaderen.
Als in een smeltoven. Dit wordt in het volgende verklaard. Vergelijk boven Ezech. 11:7.
 
6)vergaderd wordt,
Hebreeuws, [na] de vergadering van zilver, enz.
 
7)haar zult gesmolten worden.
Van de stad Jeruzalem; alzo in Ezech. 22:22. Vergelijk Ezech. 22:19.
 
8)haar;
Jeruzalem en het land Juda, gelijk volgt.
 
9)gereinigd is,
Van goddelozen en goddeloosheid; gij zijt door mijn oordelen en straffen niet verbeterd.
 
10)dat zijn plasregen
Of, dat niet beregend is; dat is, dat niet gezuiverd is door mijne straffen; gelijk de plasregen het land pleegt te zuiveren en de vuiligheid weg te spoelen. Anders: [dat] niet beregend zal worden; dat is, gij zult door mijne oordelen bedorven en verteerd worden, en niet verlicht of verkwikt.
 
11)gramschap.
Dat is, mijner straffen.
 
12)De verbintenis
Of, samenspanning, samenzwering; dat is, conspiratie. De valse profeten hebben zich samen verbonden tegen de vrome profeten en degenen, die hun zijn toegedaan, om die te verwoesten. Vergelijk Jer. 20:2, en Jer. 26:8,9, en Jer. 29:25,26; Klaagl. 4:13.
 
13)harer profeten
Jeruzalem, enzovoorts.
 
14)zielen op,
Dat is, mensen, [zie Gen. 12:5], mits zich bloot en kaal makende door hun verleidende profetieën voor welke zij duur geloond willen zijn; en de vrome lieden brengen zij om al het hunne, door valse beschuldigingen en kwade praktijken. Vergelijk Micha 3:11; Matth. 23:14.
 
15)vermenigvuldigen
Berovende haar van de mannen, die zij met hun valse aanklachten om het leven doen brengen.
 
16)geweld aan,
Onbeschroomd dezelve inbrekende, en naar hun lust trekkende; vergelijk Zef. 3:3,4.
 
17)verbergen zij hun ogen
Dat is, zij onttrekken zich van de onderhouding mijner sabbaten, alsof zij mijne ordinantie daarvan niet eens wisten.
 
18)ontheiligd.
Dat is, onteerd en niets geacht, alsof Ik geen God ware; zo handelen zij met mij, en zijn de oorzaak dat het anderen nadoen.
 
19)zielen te verderven;
Dat is, mensen, gelijk Ezech. 22:25.
 
20)pleisteren hen met loze kalk;
Zie boven Ezech. 13:10.
 
21)ijdelheid en hun leugen voorzeggende,
Of, valsheid; valselijk voorgevende dat hun God dit en dat door gezichten heeft geopenbaard. Zie boven Ezech. 13:6.
 
22)pleegt enkel verdrukking,
Hebreeuws, verdrukken, verdrukking of [met] verdrukking, en roven roverij; dat is, het ganse land is vol van bedriegerij en geweld.
 
23)onderdrukken zij den ellendige en nooddruftige,
Of, kwellen, plunderen, beroven.
 
24)zonder recht.
Of, ten onrechte, tegen alle reden, zonder mate, of zonder dat hem recht gedaan wordt; te weten van de overheid. Hebreeuws, door, of in, met, niet recht oordeel, enz.
 
25)uit hen,
Dat is, onder hen.
 
26)muur mocht toemuren,
Zie boven Ezech. 13:5, met de aantekening.
 
27)hun hoofd gegeven,
Zie boven Ezech. 9:10.