1)maakte een beeld van goud,
Hieruit blijkt genoegzaam dat de belijdenis, die hij Dan. 2:47 gedaan heeft, geen oprechte bestendige belijdenis geweest is; zie de aantekening aldaar.
 
2)welks hoogte was
Uit het vervolg der historie schijnt dat de koning uit raad en aandrijven der voornaamsten onder de Chaldeën dit beeld heeft opgericht; vergelijk Dan. 6:4,5,6. Zij hebben dit behendig bedacht uit haat, inzonderheid tegen Daniëls metgezellen, benijdende de aanzienlijkheid en hoge staten, die zij bedienden, opdat zij, dit weigerende, niet alleen van hunne waardigheden beroofd, maar ook aan het leven mochten gestraft worden. Want om andere Babyloniërs halve, die vanzelf genoegzaam tot afgoderij geneigd waren, was het niet van node dat men hen met zulk een wreed dreigement tot deze afgoderij zou dwingen. De tijd, wanneer dit beeld is opgericht, wordt hier niet uitgedrukt, maar het is wel te vermoeden dat het enigen tijd nadat hij dien droom gehad heeft geschied is.
 
3)de stadhouders,
De koning heeft al deze hoge officieren geschreven en gewild dat zij daar zouden tegenwoordig zijn, eensdeels ter ere van dit beeld, anderdeels opdat alle onderzaten hun voorbeeld des te vrijwilliger zouden navolgen, ook om de Joden, die weigerlijk zouden wezen, een schrik aan te jagen.
 
4)een heraut riep met kracht:
Of, uitroeper, afkondiger, die openlijk van des Heeren wege iets afkondigde.
 
5)Men zegt u aan,
Of, zij zeggen u aan; te weten de koning en zijne raden.
 
6)gij volken, gij natien, en tongen!
Dat is, gij volken, van wat tong of taal dat gij zijt.
 
7)des hoorns, der pijp,
Chaldeeuws, karna, in het Latijn cornu.
 
8)der citer,
Chaldeeuws, kytros, of katros.
 
9)vedel, der psalteren,
Chaldeeuws, sabbechia, bij de Grieken en Latijnen sambuca genoemd, enigen zetten het over een harp, anderen een hakkebord.
 
10)des akkoordgezangs,
Chaldeeuws, sumfoniah. Hetwelk sommigen menen met het Grieks overeen te komen, betekenende een gezang van vele stemmen samen wel overeenstemmende. Doch anderen menen dat het is een Chaldeeuwse naam van een zeker muziekinstrument, als orgel, klavecimbaal, te dien tijde bekend.
 
11)der psalteren,
Na psalteren staat Dan. 3:5, des accoordgezangs, hetwelk hier nagelaten is.
 
12)Daarom naderden
Hier wordt te kennen gegeven dat die boze officieren des konings geloerd hebben op deze gelegenheid, om de Joden, doch inzonderheid de drie jongelingen, in hun net te krijgen. Zie Dan. 3:1.
 
13)even ter zelfder tijd
Te weten straks, zo haast als zij zagen dat de drie jongelingen het gouden beeld niet aanbaden, niet zo lang kunnende wachten, totdat deze afgodische ceremonie geëindigd was.
 
14)die de Joden openlijk beschuldigden;
Chaldeeuws, die de beschuldigingen der Joden uitriepen; dat is, die de Joden met een groot geroep bij den koning aanklaagden, doch inzonderheid de drie jongelingen, waar het hun meest om te doen was, omdat zij tot hoge staten verheven waren.
 
15)Zij antwoordden en zeiden
Dat is, zij spraken; alzo meermalen.
 
16)leef in der eeuwigheid!
Zie boven Dan. 2:4.
 
17)gegeven,
Chaldeeuws, gesteld; dat is laten uitgaan.
 
18)die gij over
Alsof zij zeiden: Inplaats daar zij u alle gehoorzaamheid behoorden te bewijzen, vanwege de menigvuldige eer, genaden en weldaden, die zij van u ontvangen hebbben, zo zijn zij u allerongehoorzaamst.
 
19)de bediening van het landschap van Babel gesteld hebt,
Of, werk, of zaken.
 
20)Sadrach, Mesach en Abed-nego;
Waarom beschuldigen zij ook tegelijk Daniël niet? Of hij is hier niet bij geweest, zijnde ergens ver van de hand om grootwichtige zaken van den koning te verrichten; of was hij hier tegenwoordig, zo wisten zij wel dat hij bij den koning zo heel groot was, dat zij hem tevergeefs zouden beschuldigd hebben. Zo hebben zij dan van hem stilgezwegen, tenminste voor een tijd, zoekende deze drie mannen vooreerst van kant te helpen, die zich uit deze algemene bijeenkomst niet hebben kunnen of mogen weghouden.
 
21)uw goden
Gelijk 1 Kon. 11:33. Anders: uwen god, dat is, dit beeld, waar gij een god van maakt. Of waarin, of waardoor gij uw god aanbidt.
 
22)eren
Of, dienen.
 
23)zij niet,
Te weten die drie jongelingen. In deze historie wordt nergens gezegd dat de andere Joden zijn aangeklaagd en gestraft geworden. Sommigen menen dat deze boze Chaldeën zo blijde waren als zij die drie jongelingen in hun net hadden gekregen, dat zij op de rest niet letten.
 
24)Is het met opzet,
Alsof hij zeide: Doet gij dit in goeden ernst en met voorbedachten rade, of spot en gekt gij met mij, en met dezen mijn god? Anders: is het waar?
 
25)zo is het wel;
De zin is: Indien gij nu nog mijn bevel gehoorzaamt, ik zal u genadig zijn. Dergelijke onvolmaakte rede vindt men Luk. 13:9. Anders in het begin van Dan. 3:15 aldus: Nu ziet, weest gijlieden gereed, enz. bevelsgewijze.
 
26)wie is de God,
Hieronder begrijpt hij ook den waren God; zodat dit een gruwelijke godslastering is. Vergelijk hiermede de woorden van Senacherib, 2 Kon. 19, en der Farizeën, Matth. 27:43.
 
27)verlossen zou?
Of, verlossen zal.
 
28)Wij hebben niet nodig u op deze zaak te antwoorden.
De zin is: Wij zouden u tevergeefs antwoorden, want gij hebt vastelijk besloten ons te doden indien wij uwe goden niet aanbidden, en wij hebben een vast voornemen die te versmaden; dewijl dan gij van uw voornemen, en wij van het onze niet te brengen zijn, zo is het tevergeefs dat wij veel woorden gebruiken, daar zal geen voordeel van komen. Zie gelijke betekenis van het Hebreeuwse woord Ezra 6:9, en Ezra 7:20.
 
29)Zal het zo zijn, onze God,
Te weten dat wij in dezen vurigen oven zullen geworpen worden. Of aldus: Zie, onze God dien wij eren, is machtig, enz.
 
30)Maar zo niet,
Indien het onzen God niet belieft ons te verlossen, zo zullen wij evenwel deze afgoderij niet begaan, ja zelfs niet met het uiterlijk gelaat; liever willen wij sterven.
 
31)de gedaante zijns aangezichts veranderde
Chaldeeuws, het beeld; dat is, het gelaat van zijn aangezicht, hetgeen waaraan men den mens kent.
 
32)zevenmaal
Chaldeeuws, een zevenmaal boven dan het gezien was dien heet te maken. De oven was alrede heet gemaakt, gelijk af te nemen is uit Dan. 3:6, maar dat was niet genoeg, hij moest zevenmaal heter gemaakt worden.
 
33)dan men dien pleegt heet te maken.
Anders: dan het behoorlijk was dien te heten. Dit beval die wrede en in zijn afgodischen ijver brandende koning, om anderen hierdoor een schrik aan te jagen en te maken dat zij hem gehoorzamen zouden.
 
34)En tot de sterkste mannen van kracht,
Chaldeeuws, tot de mannen, de mannen der sterkte, of kracht, dat is, tot de sterkste mannen.
 
35)die in zijn heir waren,
Of, die in zijn gevolg, of garde, waren. Eertijds plachten de koningen de executiën van hunne bevelen te laten geschieden door hunne soldaten, of trawanten; zie 2 Sam. 1:15.
 
36)gebonden
Om des te bekwamer in te werpen.
 
37)mantels,
Dat is, opperklederen, die buiten twijfel schoon en sierlijk waren, gelijk zulken mannen betaamde te dragen. Hier wordt aangewezen dat deze uitvoerders van het bevel des konings zo ijverig geweest zijn om den wreden koning te gehoorzamen, dat zij hun de klederen, hoe schoon en kostelijk dat zij geweest zijn, niet hebben afgenomen, maar zij hebben ze terstond met de mannen in het vuur geworpen.
 
38)het woord des konings aandreef,
Dat is, het bevel.
 
39)de vonken des vuurs die mannen,
De zin is dat de spranken, of het uiterste der vlam, of rook en damp, die sterke kerels, die het vuur stookten, heeft verbrand, maar dat die drie jongelingen in het midden der vlam, der kolen en van den gloed, onbezeerd zijn gebleven; de almogende kracht der voorzienigheid des Heeren heeft gemaakt dat die verbrand werden, die de koning wilde sparen, en die hij wilde verbrand hebben, werden gespaard. Vergelijk onder Dan. 6:25.
 
40)opgeheven hadden,
Of, opgenomen hadden. Chaldeeuws, hadden doen opgaan; dat is, die hen eerst omhoog geheven hadden, om in den vurigen oven te werpen. Want dewijl de oven hoger of verhevener was dan de aarde, zo moesten de dienaars deze jongelingen eerst omhoog heffen en dan in het vuur laten vallen, of werpen.
 
41)gebonden zijnde,
Gelijk de profeet zegt dat zij gebonden zijnde in den oven vielen of geworpen werden, zo geeft hij te kennen dat zij zich voor het vuur nergens konden wachten, en derhalve natuurlijkerwijze noodzakelijk straks hadden moeten verbranden. Sommige overzetters voegen hierbij den lofzang, dien deze mannen in den oven gezongen zouden hebben. Doch deze wordt in den Hebreeuwse Bijbel niet gevonden, en is derhalve apocrief.
 
42)Toen ontzette zich de koning Nebukadnezar,
Te weten toen hij vier mannen in den oven zag wandelen.
 
43)hij stond op
Tevoren zat hij als een koning in zijnen stoel, om de marteling van de drie jongelingen aan te zien.
 
44)in der haast,
Of, met beroering.
 
45)raadsheren:
Anders: gouverneurs, of bijstanders, of lijfwachten.
 
46)wij niet drie mannen in het midden des vuurs,
Te weten ik, op ulieder verzoek en met ulieder raad.
 
47)gebonden zijnde,
Zij werden wel, met koorden gebonden zijnde, in den vurigen oven geworpen; maar die zijn straks in stukken gebrand, of van den engel losgemaakt en ontbonden.
 
48)Het is gewis,
Zij moeten, zowel als de koning, van de waarheid getuigenis geven.
 
49)gelijk eens zoons der goden.
Of, gelijk een zoon van God; dat is, voortreffelijk schoon, uitstekende in schoonheid, alsof hij niet van menselijke, maar van goddelijke afkomst ware. Dan. 3:28 noemt hij hem recht, een engel Gods. Hoe de engelen genoemd worden zonen Gods, zie de aantekening Job 1:6, en Job 38:7. Dezen engel heeft God de Heere dezen drie mannen bijgevoegd tot hun troost en tot verlichting en verkwikking, opdat zij in het midden des vuurs en der vlam niet bezwijken zouden; vergelijk 2 Kon. 6:15; Ps. 34:8, en Ps. 91:11. Sommigen menen dat het de Heere Christus zelf geweest is, die dezen jongelingen verschenen is.
 
50)Toen naderde Nebukadnezar
Hij die tevoren deze drie jongelingen bevolen had tot hem te brengen, Dan. 3:13, die gaat nu zelf met verslagenheid en verbaasdheid des gemoeds tot hen.
 
51)gij knechten
Wiens knechten waren dan de Chaldeën en Nebukadnezar zelf? Knechten der valse goden en afgoden, die zij zichzelven verzonnen en gemaakt hadden.
 
52)des allerhoogsten Gods!
Aldus noemt hij den waren God niet zozeer uit rechte mening van zijn gemoed, als uit verslagenheid des harten, door aanschouwen van het grote wonder. Wien hij tevoren het allergrootste ongelijk aangedaan had, dien doet hij nu de grootste eer aan. Dezelfde mond, die hen tevoren had verwezen, ontschuldigt hen nu.
 
53)Toen gingen Sadrach, Mesach en Abed-nego
God heeft gewild dat deze mannen niet zouden uitgaan totdat de koning het hun gelastte, door wiens bevel zij in den vurigen oven geworpen waren, opdat het wonderwerk te meer mocht bekend zijn en de koning ten volle overtuigd.
 
54)uit het midden des vuurs.
God had wel het vuur kunnen uitblussen, maar het heeft hem belieft het nog te laten branden, opdat zijne macht des te langer voor de ogen van alle mensen zou blijken.
 
55)Toen vergaderden de stadhouders,
Dat is, zij kwamen nader bij elkander, spraken van dit wonder hetwelk zij daar zagen. Het heeft God beliefd dat de vorsten der Chaldeën dit wonder terdeeg zouden zien, om elk bij de hunnen daarvan te mogen spreken, hetwelk meer kracht had dan dat al de Joden daarvan gesproken en bij de heidenen getuigenis gegeven hadden.
 
56)niet geheerst had,
Dat is, geen macht gehad had.
 
57)het haar huns hoofds
Of, geen haar.
 
58)verbrand was,
Of, verzengd.
 
59)niet veranderd waren,
Dat is, dat er niet een nop of wolletje aan was, hetwelk van het vuur gekwetst was of zijne kleur veranderd had.
 
60)daardoor niet gegaan was.
Hetzij door hunne lichamen of door hunne klederen; de zin is: zij roken niet eens naar den brand, of het vuur.
 
61)antwoordde en zeide:
Dat is, sprak.
 
62)de God van Sadrach, Mesach en Abed-nego,
Chaldeeuws, geloofd zij deze God van Sadrach, enz. Waarom zegt hij niet: mijn God zij geloofd? Omdat hij zijn valse goden nog niet wilde verlaten, om den enen waren God, die een jaloers God is, alleen te dienen.
 
63)Zijn engel gezonden,
Dat deze heidense koning hier weet te spreken van den engel des Heeren, dat zal hij vermoedelijk gehoord en geleerd hebben uit den mond der drie jongelingen, nadat zij uit den oven verlost zijnde, met hem gesproken en hem alles verteld hadden; vergelijk deze historie met Dan. 6:23.
 
64)veranderd,
Dat is, niet geacht noch gehoorzaamd hebben; namelijk omdat het streed met Gods bevel, die de afgoderij verbiedt. Zie dergelijke manier van spreken Ezra 6:11.
 
65)overgegeven hebben,
Te weten ten vure.
 
66)opdat zij geen god eerden noch aanbaden,
De koning prijst wel deze jongelingen hierin, dat zij zo standvastig bij hunne, dat is bij den waren God gebleven zijn, maar hij had hen behoren na te volgen in het eren van dezen waren God.
 
67)lastering spreekt
Of, dwaling, of vergrijping spreekt; dat is, een ijdel, lichtvaardig en dwalend woord spreekt, die zich met woorden tegen den God van Sadrach, enz., vergrijpt; hoeveel meer die een smadelijk of lasterlijk woord zouden gesproken hebben?
 
68)tegen den God
Hij doet den waren God die eer nog niet, die hij zijn beeld of afgod gedaan heeft, bevelende allen volken en natiën het aan te bidden. Van den waren God gebiedt hij alleen, dat men geen kwaad van Hem spreken en Hem niet lasteren zou; ook noemt hij den waren God niet zijn God, maar den god van Sadrach, enz. Waaruit af te nemen is dat Nebukadnezar zijne afgoden niet verlaten heeft, maar de schrik en vrees hebben hem deze belijdenis uitgeperst. Dit blijkt ook uit Dan. 4; want toen hij wederom een droom had, heeft hij de Chaldeën en tovenaars wederom aangezocht om de uitlegging daarvan te hebben.
 
69)in stukken gehouwen worde,
Zie boven Dan. 2:5.
 
70)zijn huis tot een drekhoop gesteld worde;
Zie boven Dan. 2:5.
 
71)Die alzo verlossen kan.
Namelijk, zo wonderlijk, zo snel, zo machtig. Anders: die verlossen kan gelijk deze.
 
72)Toen maakte de koning
Anders: toen herstelde de koning Sadrach, enz., te weten in hun vorige staten en waardigheden, elk in de provincie waar hij tevoren gewoond en gebied gehad had. Dit was zoveel, alsof de koning drie voortreffelijke leraars had uitgezonden, om door het ganse land te verkondigen de krachten en wonderheden van den waren God aan hen bewezen.