1)	koperen altaar,
	Dit altaar is het altaar, van Mozes in de woestijn gemaakt, wel gelijk geweest in fatsoen, omdat het vierkant was, en in het overdeksel, dat van koper was, maar niet in de grootte, omdat deze veel meerder was; daartoe was dat bekwaam om vervoerd te mogen worden, maar dit was gemaakt om te blijven staan. Vergelijk Exod. 27:1,2.
2)	gegoten zee;
	Zie van deze 1 Kon. 7:23, waar ook is de verklaring van dezen tekst.
3)	rand tot haar anderen rand,
	Hebreeuws, lip.
4)	dezelve
	Te weten, zee; welverstaande onder haar rand, 1 Kon. 7:24.
5)	gelijkenis
	Versta dit van de kleine beeltenissen der runderen, die onder den rand aan den buik van de zee waren, niet van de grote runderen waar de zee op stond, gelijk volgt. Vergelijk wijders 1 Kon. 7:24.
6)	gieting gegoten.
	Dat is, die tezamen in een vorm met dit grote koperen vat gegoten waren, als het gegoten werd.
7)	hun achterdelen
	Zie 1 Kon. 7:25.
8)	hand breed,
	Dat is, vier vingers. Zo groot is een handbreed, bij de Latijnen genaamd Palmus minor, en te onderscheiden van een andere maat van dezen naam, geheten Palmus major, driemaal zo breed, dat is, een span.
9)	begrijpende
	Vergelijk hiermede de aantekening 1 Kon. 7:26.
	No Link found
10)	tien wasvaten,
	Zie van deze 1 Kon. 7:38, en de aantekening.
11)	rechter-,
	Namelijk, van het voorhof.
12)	wassen;
	Te weten, het vlees der offeranden.
13)	wat ten brandoffer
	Hebreeuws, het werk des brandoffers.
14)	staken
	Te weten, om te spoelen en af te wassen. Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk een zulke insteking, welke dient tot afwassing, waardoor de vuiligheid en het slijm afgedreven worden. Vergelijk Jes. 4:4; Ezech. 40:38.
15)	naar hun wijze,
	Dat is, naar het voorschrift van God gegeven, Exod. 25:31, of van David overgeleverd aan Salomo; 1 Kron. 28:15.
16)	voorhof der priesteren,
	Zie hiervan 1 Kon. 6:36.
17)	grote voorhof,
	Versta, het uiterste voorhof, waarin het volk verzamelde tot de oefening van den godsdienst en om Gods hulp te verzoeken; hetwelk, als het oprechtelijk geschiedde naar des HEEREN bevel en ordinantie, zo werd men de hulp Gods gewaar. En hiervan heeft de Hebreeuwse benaming haar oorsprong; alsof men zeide: een hulp, of hulpplaats. Zie 1 Kon. 7:9,12 en de aantekening.
18)	Hiram
	De werkmeester, dien de koning van Tyrus tot Salomo gezonden had, van welken zie 1 Kon. 7:13,14, en boven, 2 Kron. 2:13,14 en onder, 2 Kron. 4:16.
	No Link found
19)	boven op de pilaren
	Hebreeuws, op het aangezicht.
20)	Een zee,
	Versta, een zee, omdat er maar een was, waarin de priesters zich wiesen, en die te onderscheiden is van de wasvaten, waarin het vlees der offeranden en wat daartoe behoorde, gewassen werd, boven, 2 Kron. 4:6.
21)	Abiu
	Anders, zijn vader, of zijns vaders. Zie boven, 2 Kron. 2:13.
22)	In de vlakte
	Zie de verklaring van 2 Kron. 4:17, 1 Kon. 7:36.
23)	gesloten goud,
	Zie van dit goud, 1 Kon. 6:20.
24)	wijze
	Dat is, naar de wet van God gegeven; Exod. 25:31, enz. en Exod. 37:17, enz.
25)	het volmaaktste goud;
	Hebreeuws, de volmaaktheden des gouds; dat is, het beste, fijnste en gelouterdste goud.
26)	gaffelen,
	Zie 1 Kon. 7:50.
27)	van goud.
	Dat is, met goud overtogen; want het binnenste der deuren was van hout; 1 Kon. 6:31,32,35.