1)Moria,
Dat is, de berg des gezichts, op welken Abraham wat minder dan negen honderd jaren tevoren was bevolen geweest zijn zoon Izak te offeren. Van de reden en den oorsprong dezer benaming, zie Gen. 22:2,8,14, en de aantekening daarop.
 
2)gewezen was,
Namelijk, van den profeet Gad, 2 Sam. 24:18; 1 Kron. 21:18, enz. Anders, waar de [HEERE] zijnen vader David verschenen was, te weten, door het vuur, hetwelk uit den hemel gevallen was op het altaar en het offer, waarvan te zien is 1 Kron. 21:26.
 
3)Ornan,
Van welken David deze plaats gekocht had om den tempel daarop te bouwen; 2 Sam. 24:24; 1 Kron. 21:24,25.
 
4)tweede maand,
Genaamd Zin. Zie van deze maand 1 Kon. 6:1.
 
5)de grondleggingen
Dat is, naar dewelke Salomo den grond des tempels gelegd heeft.
 
6)eerste mate,
Deze verstaan sommigen van de maat die in heilige gebouwen gebruikt wordt; anderen van de maat des tempels, die David zijnen zoon Salomo in geschrift nagelaten had; enigen omdat de maten somtijds door langheid des tijds veranderd worden, menen de eerste maat te zijn, die ten tijde van Mozes gebruikt was. Sommigen ook verstaan de eerste maat van de eerste delineatie of afmeting van den grond des tempels, te weten, van zijn lengte en breedte, zonder de onderscheiding der delen en aanbouwing dier voorhoven en kamers, die daarna eerst beschreven en gemaakt zijn. Hier wordt geen gewag gemaakt van de hoogte, omdat hier alleen van den grond gesproken wordt. Zie van de hoogte 1 Kon. 6:2.
 
7)En het voorhuis,
Anders, en het voorhuis, dat voor aan de lengte was, was, enz.
 
8)vooraan was,
Te weten, van het huis des Heeren. Zie 1 Kon. 6:3.
 
9)de lengte,
Dat is, het was zo lang als de tempel breed was.
 
10)de hoogte
Van de breedte, die tien ellen was, zie 1 Kon. 6:2.
 
11)grote huis
Dat is, het voorste deel des tempels, genaamd het heilige; dat hier groot gezegd wordt, ten aanzien van het heilige der heiligen. Zie 1 Kon. 6:17.
 
12)overdekte hij
Te weten, den vloer daarvan; maar de wanden werden met cederhout beschoten, 1 Kon. 6:15.
 
13)ketenwerk.
Hebreeuws, ketenen.
 
14)het huis
Te weten, het overige van den vloer des tempels, dat met dennenhout nog niet overdekt was.
 
15)kostelijke
Als marmer, of enig ander gesteente, bekwaam om plaveisel te maken.
 
16)Parvaim.
Van Havila, zo men meent, waar het goud zeer kostelijk was, Gen. 2:12, hetwelk David gekregen had van den roof der koningen, die daaromtrent woonden, en weggelegd had tot de bouwing des tempels, en ook genoemd wordt gesloten goud, 1 Kon. 6:20; zie aldaar de aantekening. Anderen verstaan dit goud van het goud uit Ofir, of Peru.
 
17)het heilige der heiligen,
Hebreeuws, heiligheid der heiligheden; dat is, het allerheiligste des tempels, hetwelk was het achterste en innerste deel deszelven; waar de ark des verbonds en de cherubim stonden, anders genoemd de aanspraakplaats, omdat God daar sprak en antwoord gaf; 1 Kon. 6:5,19,20.
 
18)huis, was
Te weten, van het grote huis, recht tevoren vermeld, 2 Kron. 3:5.
 
19)talenten.
Van het gewicht eens gouden talents, zie Exod. 25:39.
 
20)sikkelen
Van deze waarde zie Gen. 24:22.
 
21)opperzalen
Deze stonden omhoog, op het voorhuis; van welke zie 1 Kron. 28:11.
 
22)cherubim
Zie Gen. 3:24, en 1 Kon. 6:23.
 
23)uittrekkend
Hebreeuws, een werk van uittrekking, of uitheffing; dat is, naar sommiger mening, een werk, welks delen of stukken of leden men uit elkander kon nemen, of uittrekken, hetwelk om de grootheid en zwaarheid des werks noodzakelijk was. Anders, één werk [naar de gestalte] van jongelingen, of van beeldenwerk.
 
24)des enen vleugel
Zie der verklaring hiervan 1 Kon. 6:27.
 
25)huiswaarts.
Anders, inwaarts. Vergelijk Exod. 25:20.
 
26)voorhang
Die het heilige van het allerheiligste onderscheidde. Zie hiervan Exod. 26:31; 1 Kon. 6:21, en de aantekening daarop.
 
27)vijf en dertig ellen
Zie 1 Kon. 7:15.
 
28)ketenen,
Versta, gouden ketenen, of snoeren. Zie van datgene, waaraan de voorhang hing, 1 Kon. 6:21, en de aantekening daarop.
 
29)aanspraakplaats,
Zie 1 Kon. 6:5.
 
30)honderd
Te weten, in elke rij. En alzo er twee rijen waren, zo wordt gezegd 1 Kon. 7:20, dat er twee honderd granaatappelen waren.
 
31)Jachin,
Zie de verklaring hiervan 1 Kon. 7:21.