1)Eben-haezer
Zie boven, 1 Sam. 4:1.
 
2)Asdod.
Deze stad wordt Hand. 8:40 genoemd Azotus. Zij is geweest een van de voornaamste steden der Filistijnen, in welke ten tijde van Jozua reuzen woonden; Joz. 11:22.
 
3)in het huis van Dagon,
Dat is, in den tempel van den afgod Dagon; zie Richt. 16:23. Dit deden de Filistijnen tot een teken van victorie, die zij meenden door de hulp van dezen hun god verkregen te hebben.
 
4)Dagon daarop overgebleven.
Dat is, de romp, waar het hoofd met de handen af waren.
 
5)Daarom treden
Waarom traden zij niet op den dorpel? Het schijnt dat zij hem heilig hebben geacht, omdat Dagon er op gelegen had.
 
6)niet op den dorpel
Dat is, op den dorpel van den tempel van Dagon; alzo staat er: De sleutel Davids? dat is, van het huis Davids.
 
7)hand des HEEREN was zwaar
Dat is, de Heere bezocht die van Asdod met zware plagen.
 
8)verwoestte hen;
Te weten, door de muizen, gelijk gezegd wordt 1 Sam. 6:4.
 
9)spenen,
Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk een heuvel en ook het fondament, omdat dit deel de menselijken lichaams verheven is. Dat dit deel van het lichaam der Filistijnen is geplaagd geweest, wordt klaarlijk gezegd Ps. 78:66. Deze plaag wordt in onze taal genoemd de spenen, takken, aambeien, of vijgpuisten, waaraan de mensen grote pijn lijden.
 
10)die zeiden:
Te weten, de vorsten der Filistijnen.
 
11)Gath ga.
Dit is ook een van de voornaamste steden der Filistijnen geweest, gelegen op een heuvel of berg, genoemd Amma, niet ver van de zee. Deze stad heeft David ingenomen, 2 Sam. 8:1, vergelijk met 1 Kron. 18:1; zie breder van deze stad 2 Kon. 12:17; 2 Kron. 11:8, en 2 Kron. 26:6.
 
12)kwelling;
Of, verstoring.
 
13)11:8, en 2 Kron. 26:6.
# 1Sa 11.8 2Ch 26.6
No Link found
 
14)in de verborgene plaatsen.
Hebreeuws, waren hun verborgen.
 
15)Ekron;
Dit is ook een van de voornaamste steden der Filistijnen geweest, en is den stam van Juda ten erfdeel gevallen, Joz. 15:45; Richt. 1:18. Zie van deze stad breder Joz. 13:3; 2 Kon. 1:2; Jer. 25:20; Amos 1:8; Zef. 2:4, en Zach. 9:5,7.
 
16)zo riepen
De Ekronieten, gehoord en gezien hebbende de zware plagen, waarmede God de Heere hun naburen, om der ark wil, geplaagd had, waren verschrikt toen zij hoorden dat men de ark tot hen brengen wilde.
 
17)die van Ekron,
Te weten, de oversten der stad, want er volgt: om mij en mijn volk te doden.
 
18)mij en mijn volk niet dode;
Aldus sprak een ieder onder de vorsten der Filistijnen.
 
19)dodelijke kwelling
Enigen menen dat, behalve de spenen, onder de Filistijnen nog een andere dodelijke ziekte geregeerd heeft. Zie 1 Sam. 5:12.
 
20)die niet stierven,
Te weten, van de dodelijke kwelling, waarvan straks gesproken is, 1 Sam. 5:11.
 
21)stad opklom naar den hemel.
Dat is, van de inwoners der stad.