1) | legers vergaderden |
|
Hier staat legers in het getal van vele, alsook onder, 1 Sam. 29:1, waaruit af te nemen is dat de Filistijnen verscheidene legers samen hebben te veld gebracht.
|
|
2) | Gij zult zekerlijk weten, |
|
Hebreeuws, wetende zult gij weten.
|
|
3) | Aldus zult gij weten, |
|
Of, hier aan. Dit is wederom een dubbelzinnige manier van spreken, gelijk boven, 1 Sam. 27:10.
|
|
4) | Daarom zal ik u |
|
Alsof hij zeide: Dewijl ik u toevertrouw dat gij u kloekelijk in mijn dienst zult laten gebruiken, zo zal ik u tot een bewaarder van mijn hoofd, dat is, van mijn lijf en leven stellen, zolang als ik en gij leven.
|
|
5) | Samuel nu was gestorven, |
|
Dit wordt hier gesteld om aan te wijzen, waarom Saul aan Samuel geen raad gevraagd had, maar had bevolen een toveres te zoeken.
|
|
6) | zijn stad. |
|
Dat is, in de stad, in welke hij geboren en opgetogen was, en meest gewoond had.
|
|
7) | uit het land |
|
Versta, het land van Israël. Zie Lev. 19:31.
|
|
8) | waarzeggers |
|
Zie Lev. 19:31.
|
|
9) | duivelskunstenaars. |
|
Of, zwarte kunstenaars.
|
|
10) | Sunem; |
|
Zie de aantekeningen Joz. 19:18.
|
|
11) | Gilboa. |
|
Dit is een gebergte, gelegen niet ver van het dal Jizreël, waar de slag geschied is, waar Saul met zijn zonen zijn omgekomen. Zie onder, 1 Sam. 31:1, en 2 Sam. 1:21.
|
|
12) | vraagde den HEERE; |
|
Te weten, door enigen profeet, want Abjathar was dezen tijd bij David, met den efod, waar de urim en thummim, door welke men den Heere vraagde, in waren. Zie boven, 1 Sam. 23:6, en 1 Sam. 30:7.
|
|
13) | noch door |
|
In het Hebreeuws staat voor noch driemaal ook. Waarop men moet verstaan het woordje niet, uit het voorgaande, hetwelk tezamen zoveel is als noch.
|
|
14) | dromen, |
|
Zie Num. 12:6.
|
|
15) | de urim, |
|
Zie Num. 27:21.
|
|
16) | door de profeten. |
|
Dat is, noch door gewoonlijke, noch op een bijzondere wijze.
|
|
17) | Endor is een vrouw, |
|
Een stad in den stam van Manasse gelegen, aan deze zijde der Jordaan. Zie de aantekeningen Joz. 17:11.
|
|
18) | verstelde zich, |
|
Of, veranderde zich, maakte zich onbekend, verkleedde zich. Vergelijk 1 Kon. 22:30. Te weten, opdat deze vrouw hem niet kennen zou.
|
|
19) | doe mij opkomen, |
|
Te weten, uit het graf. Aldus vraagt Saul den doden raad voor den levende, hetwelk Jesaja bestraft, Jes. 8:19.
|
|
20) | gij weet, |
|
Te weten, als zijnde een Israëlietisch man, hetwelk zij uit zijn spraak en kleding kon vernemen; maar toen zij dit sprak wist zij nog niet dat zij met Saul sprak.
|
|
21) | om mij te doden? |
|
Zij wil zeggen, om Saul, als hij dit vernemen zal, oorzaak te geven mij te doden.
|
|
22) | indien u |
|
Versta hierbij, zo straffe mij God, of iets dergelijks. Zie de aantekeningen Gen. 14:23.
|
|
23) | straf |
|
Hebreeuws, ongerechtigheid, of misdaad; dat is, straf der ongerechtigheid. Zie Lev. 5:1.
|
|
24) | Samuel zag, |
|
Dat is, een boze geest, in de gedaante van Samuel, welken zij door haar duivelskunst had doen opkomen. Jezus Sirach in een groot misverstand als hij schrijft dat Samuel, nadat hij ontslapen was, geprofeteerd en Saul zijn einde voorzegd heeft, Jezus Sirach. 46:22.
|
|
25) | riep zij met luider stem, |
|
Uit vrees dat zij van Saul zou gevangen en gedood worden; want zij vernam door ingeving des duivels of anderszins dat hij Saul zelf was. Of, zij riep, toen zij Samuel zag opkomen.
|
|
26) | Vrees niet; |
|
Te weten, dat ik u zal doden, of laten doden.
|
|
27) | wat ziet gij? |
|
Te weten, dat gij dus bevreesd en verschrikt zijt.
|
|
28) | goden, |
|
Dat is, een aanzienlijk statelijk persoon in de gedaante van Samuel. Zij spreekt alzo, Elohim, in het getal van velen, op zijn heidens en als een toveres. Sommigen verstaan hier door goden de gedaante van Samuel met een gespuis van boze geesten.
|
|
29) | Toen Saul vernam, |
|
Te weten, naar het oordeel zijner verwarde zinnen en uit de woorden der toveres, maar hij zelf heeft dezen Samuel niet gezien.
|
|
30) | neigde hij zich |
|
Saul, door deze toveres van den duivel bedrogen zijnde, heeft den duivel geëerd inplaats van Samuel.
|
|
31) | Samuel zeide |
|
Gelijk boven, 1 Sam. 28:12.
|
|
32) | Waarom hebt gij mij onrustig gemaakt, |
|
Het was in des duivels en in der toveresse macht niet den waren Samuel op te wekken en daar te doen verschijnen. Het is niet dan enkel bedriegerij des duivels geweest, denwelken God somtijds enige werkingen toelaat, tot verderf dergenen, die daaraan geloven.
|
|
33) | Ik ben zeer beangstigd, |
|
Hebreeuws, mij is bangheid zeer; dat is, grote bangheid.
|
|
34) | door den dienst der profeten, |
|
Hebreeuws, door de hand der profeten; dat is, door middel van enigen profeet. Zie wijders 1 Sam. 28:6.
|
|
35) | voor Zich gedaan, |
|
Dat is, tot zijn eer, naar zijn welgevallen. Anders, hem, te weten David. Of slechts, hij heeft het gedaan.
|
|
36) | door mijn dienst |
|
Hebreeuws, door mijn hand. Dit had God door den bozen geest niet gesproken, maar door den waren Sameul, boven, 1 Sam. 15:28.
|
|
37) | uitgericht hebt |
|
Hebreeuws, gedaan.
|
|
38) | te dezen dage. |
|
Dat is, in dezen tijd.
|
|
39) | En de HEERE |
|
Dit kon de duivel enigszins raden, dewijl hij wist dat de Heere van Saul geweken was, en dat Saul nu dus versaagd en vreesachtig was, en ook omdat er weinig moed en orde bij de Israëlieten was tot tegenstand der Filistijnen.
|
|
40) | Israël met u |
|
Dat is, het leger der Israëlieten.
|
|
41) | bij mij zijn; |
|
Te weten, bij de doden; dat is, gij zult dood zijn. Zie dergelijke manier van spreken 2 Sam. 12:23. Want dat men dit zou verstaan van in de hel te zijn, waar de duivelen zijn, zou op Jonathan en velen van de Israëlieten niet passen, die wel in den slag zijn dood gebleven, maar niet naar de ziel in de verdoemenis gevaren.
|
|
42) | viel Saul haastelijk ter aarde, |
|
Hebreeuws, toen haastte Saul en viel ter aarde.
|
|
43) | zo lang als hij was, |
|
Hebreeuws, [met] de volheid zijner statuur, of lengte.
|
|
44) | geen brood gegeten. |
|
Dat is, geen spijs genuttigd.
|
|
45) | uw dienstmaagd heeft naar uw stem gehoord, |
|
Dat is, ik heb uw stem gehoord.
|
|
46) | hand gesteld, |
|
Hebreeuws, palm. Zij wil zeggen: Ik heb mijn leven gewaagd; want zij had Saul ten gevalle zich tot waarzegging laten gebruiken, hetwelk aan het leven zou zijn gestraft geworden, had Saul bij zijn voornemen gebleven, waarvan 1 Sam. 28:9 gesproken wordt. Zie de aantekeningen Richt. 12:3.
|
|