1) | nu gewon Bela, |
|
Gen. 46:21; Num. 26:38 en boven, 1 Kron. 7:6 wordt dit geslachtsregister ook verhaald, maar daar is groot onderscheid in verscheidene namen, hetzij dat verscheidenen hunner twee namen hebben gehad, gelijk in de voorgaande hoofdstukken van dit boek, en elders meer, is aangewezen; hetzij dat hier enige nakomelingen beschreven worden, die in de boven verhaalde plaatsen niet staan.
|
|
2) | vaderen |
|
Dat is, der vaderlijke huizen.
|
|
3) | Geba, |
|
Anders, Gibea-Sauls, #1Sam.11:4.
|
|
4) | hij voerde |
|
Versta, dat hij alleen sommigen van dezen, of alleen dezen, die hier genoemd worden, heeft weggevoerd, dewijl hunner zoveel is geworden, dat zij niet allen te Geba konden wonen. Wanneer en door wien dit geschied is, lezen wij nergens in de Heilige Schrift.
|
|
5) | hij weg; |
|
Te weten, Ehud.
|
|
6) | Saharaïm |
|
Versta hierbij, en Saharaïm, uit 1 Kron. 8:8.
|
| No Link found
|
|
7) | Saharaim |
|
Deze historie wordt nergens meer in de Heilige Schrift verhaald, dan hier alleen; daarom is dit verhaal hier wat duister.
|
|
8) | hij |
|
Te weten, Ehud.
|
|
9) | dezelve |
|
Te weten, de nakomelingen van Naäman, en Ahija, en Tera, die 1 Kron. 8:7 genoemd staan.
|
|
10) | Hodes |
|
1 Kron. 8:8 wordt zij Baära genoemd.
|
|
11) | Ono |
|
Neh. 11:35 worden deze steden ook den stam van Benjamin toegeschreven.
|
|
12) | Lod |
|
Neh. 11:35 worden deze steden ook den stam van Benjamin toegeschreven.
|
|
13) | onderhorige |
|
Hebreeuws, dochteren.
|
|
14) | der vaderen |
|
Dat is, der vaderlijke huizen, gelijk 1 Kron. 8:6, en elders meer.
|
|
15) | te Ajalon |
|
Versta dit van het land omtrent Ajalon gelegen, want de stad Ajalon behoorde tot den stam van Dan, Joz. 19:42; tenzij men zeggen wil, dat na de Babylonische gevangenis [gelijk Ezra dit geschreven heeft] de Benjaminieten hun woning zo uitgebreid hebben, dat zij ook in de steden van Dan gewoond hebben.
|
|
16) | de inwoners van Gath |
|
Dat is, die in het land der Filistijnen bij Gath woonden.
|
|
17) | Simei |
|
Hij wordt 1 Kron. 8:13 Sema genoemd.
|
|
18) | Dezen |
|
Te weten, van welken gesproken is van 1 Kron. 8:14 tot 1 Kron. 8:28.
|
|
19) | hoofden |
|
Dat is, hoofden der vaderlijke huizen of geslachten, gelijk 1 Kron. 8:6 en elders meer.
|
|
20) | de vader |
|
Dat is, de eerste inwoner der stad Gibeon onder de Israëlieten. Gibeon wordt Jeiël genoemd, 1 Kron. 9:35.
|
|
21) | dezen woonden |
|
Te weten, enige hoofden dezer geslachten woonden te Jeruzalem met andere Benjaminieten, tegenover die Benjaminieten, die in de landpale van Gibeon woonden.
|
|
22) | Ner |
|
Anders, Abiël, 1 Sam. 9:1.
|
|
23) | Abinadab, |
|
Anders, Ischvi, 1 Sam. 14:49.
|
|
24) | Esbaal. |
|
Anders, Isboseth, 2 Sam. 2:8.
|
|
25) | Merib-baal, |
|
Anders, Mefiboseth, 2 Sam. 9:6,10. Hieruit blijkt dat de naam Baäl en Boseth verwisseld worden. Baäl betekent heer of meester, en is een bekende naam van afgoden. Boscheth betekent schaamte, schande. Vergelijk Jer. 3:24.
|
|
26) | den boog |
|
Hebreeuws, den boog tredende; dat is, die den boog konden spannen en wel daarmede schieten. De stalen bogen moet men met kracht en alle geweld spannen. Daarom treden de schutters met de voeten op denzelven, en trekken de pees opwaarts met kracht. Daarom noemen wij dien den voetboog, tot onderscheiding van den handboog. Zij worden in der koningen boven archiërs genoemd, die daarmede omgaan.
|
|
27) | zij hadden |
|
Hebreeuws, zij vermenigvuldigden zonen en zoonszonen.
|
|