1) | Perez, |
|
Perez is, eigenlijk te spreken, de zoon van Juda geweest, maar die na hem hier genoemd zijn, zijn uit Perez gesproten.
|
|
2) | Charmi, |
|
Hij wordt Chelubai genoemd, 1 Kron. 2:9, en ook Kaleb, 1 Kron. 2:18.
|
|
3) | Hur, |
|
Hur is Sobals grootvader geweest, boven, 1 Kron. 2:50, zodat Kaleb, de zoon van Hur, hier wordt uitgelaten.
|
|
4) | Reaja, |
|
Hij wordt Haroë genaamd, een zoon Sobals, 1 Kron. 2:52.
|
|
5) | Zorathieten; |
|
Dezen hebben gewoond te Zora, gelegen in den stam van Juda; Joz. 15:33.
|
|
6) | Etam: |
|
Dat is, die te Etam gewoond heeft. Zie 2 Kron. 11:6.
|
|
7) | Pnuel |
|
1 Kron. 2:51 wordt hij Haref genoemd.
|
|
8) | Husah. |
|
Hij wordt 1 Kron. 4:11, door een verzetting der letters, Suha genoemd.
|
|
9) | Hur, |
|
Is te weten, dat deze Hur maar ten dele vader van de Bethlemieten geweest is, want dit wordt ook aan Salma toegeschreven, 1 Kron. 2:51,54. Zie de aantekening aldaar.
|
|
10) | Efratha, |
|
Zie 1 Kron. 2:19.
|
|
11) | Asschur nu, |
|
Hij is geboren na Hezrons zijns vaders dood. Zie 1 Kron. 2:24.
|
|
12) | Koz |
|
Versta hierbij: En Koz, [uit 1 Kron. 4:8] die een zoon van Hela was. Of men kan het begin van 1 Kron. 4:8 aldus overzetten, en Koz, [die] gewon Anub. Zie gelijke verzetting 1 Kron. 2:47, en hieronder, 1 Kron. 4:14.
|
| No Link found
|
|
13) | Jabez |
|
Hij is een van de voornaamsten, van welken de geslachten Aharhels gekomen zijn, waar 1 Kron. 4:8 van staat.
|
|
14) | ik heb hem |
|
Jabez, omgekeerd uit Jazeb, wordt vertaald, een smartenmaker.
|
|
15) | Want Jabez |
|
Dit wordt hier bijgevoegd om te kennen te geven waarom Jabez heerlijker en treffelijker was geworden dan zijn broeders, namelijk, omdat hij door het gebed tot God den zegen Gods overvloediger over zijn huis gekregen had.
|
|
16) | rijkelijk |
|
Hebreeuws, zegenende mij zegent. Dit is een afgekorte en onvolmaakte manier van spreken, waarin de belofte verzwegen wordt, die deze man Gode gedaan heeft, zo hij de zegening verwierf, waar hij God om bad; gelijk de Hebreën in het eedzweren de straf verzwijgen, die zij zichzelven toewensen zo zij valselijk zweren; alzo verzwijgen zij somtijds de beloften in hun wensen. Gen. 28:20,21,22 staat het in zijn geheel.
|
|
17) | Suha, |
|
1 Kron. 4:4 Husa.
|
|
18) | den vader van |
|
Anders, de vader der stad Nahas.
|
|
19) | Kenaz |
|
Hij was de vader van Jefunne, wiens zoon was Kaleb, die daarom ook een Keniziet genoemd wordt; Num. 32:12.
|
|
20) | Meonothai |
|
Versta hierbij: en Meonothai [uit 1 Kron. 4:14], welke naam in het Hebreeuws niet staat, maar hij moet er noodzakelijk bij verstaan worden.
|
| No Link found
|
|
21) | vader des dals |
|
Dat is, overste dergenen, die in het dal der werkmeesters woonden. Zie boven, 1 Kron. 2:21; dit dal is gelegen aan de landpalen van Juda en Benjamin, zodat het tweeherig was, Neh. 11:35.
|
|
22) | werkmeesters; |
|
Of, der smeden. Enigen zetten het over ambachtslieden, of handwerklieden, gelijk Neh. 11:35.
|
|
23) | zij |
|
Te weten, de nakomelingen van Joab.
|
|
24) | waren werkmeesters. |
|
De zin dezer woorden is: Daarom is dit dal genoemd geworden het dal der timmerlieden, omdat diegenen, die dat bewoonden, timmerlieden waren.
|
|
25) | kinderen van Kaleb |
|
Zie Num. 32:12.
|
|
26) | weten Kenaz. |
|
Anders, Ukenaz.
|
|
27) | zij baarde |
|
Te weten, Bitja, Farao's dochter, Mereds vrouw. Zie 1 Kron. 4:18.
|
|
28) | Joodse huisvrouw |
|
Deze wordt aldus onderscheiden van Mereds andere huisvrouw, namelijk, van Bitja, die vreemd was, zijnde een dochter van Farao uit Egypte. Enigen menen dat dit, te weten, Jehudijah, dat is Joodse of jodin, haar eigen naam geweest is; of immers Hodijah, gelijk zij 1 Kron. 4:19 genoemd wordt, hetwelk ook een Jodin betekent. Anderen menen dat Hodijah een derde vrouw van Mereb is geweest, en dat hij alzo drieërlei kinderen heeft gehad.
|
|
29) | dezen zijn |
|
Te weten, die 1 Kron. 4:17 genoemd staan.
|
| No Link found
|
|
30) | huisvrouw Hodija, |
|
Anders, de Joodse.
|
|
31) | Tilon; |
|
Anders, Tulon.
|
|
32) | linnenwerkers |
|
Dat is, dergenen, die daar arbeiden in kostelijk fijn lijnwaad, dat men van fijn Egyptisch vlas maakte. Dit vlas was zo fijn als zijde, en daarom vertalen enigen hier, handwerkers in zijde, of zijdewerkers.
|
|
33) | Chozeba, |
|
Deze stad wordt Chezib genoemd, Gen. 38:5. Zie de aantekening aldaar.
|
|
34) | die over de Moabieten |
|
Dat is, die in des konings plaats over de Moabieten geheerst hebben.
|
|
35) | doch deze dingen |
|
Alsof hij zeide: Het is onnodig veel van deze dingen te zeggen of te schrijven, want ofschoon wel velen van dezen in hun tijd treffelijke mannen geweest zijn, zo zijn hun nakomelingen zulke slechte en kleinhartige personen geweest, dat zij liever pottenbakkers, hoveniers, enz. geworden zijn, dan dat zij, in hun land wederkerende, hun vaderlijke vrijheid zouden behouden hebben, gelijk 1 Kron. 4:23 verhaald wordt.
|
|
36) | tuinen; |
|
Of, heggen, heiningen.
|
|
37) | bij den koning |
|
Sommigen verstaan hier den koning der Moabieten, uit 1 Kron. 4:22; anderen den koning van Babylonië, in dit verstand, dat de nakomelingen van Sela liever in Babylonië zijn gebleven dienende, dan dat zij tehuis komende hun vrijheid zouden genoten hebben; en daaruit besluiten die, dat dit boek van Ezra geschreven is na de Babylonische gevangenis. Anderen verstaan hier door het woord koning, den koning van Juda, welken de nakomelingen van Selah dien dienst zouden gedaan hebben, dat zij de hoven der koningen van Juda en hun tuinbouw hebben waargenomen en verzorgd.
|
|
38) | in zijn werk. |
|
Te weten, in het beplanten zijner hoven.
|
|
39) | Nemuel en Jamin, |
|
Anders, Jemuel.
|
|
40) | Jarib, |
|
Anders, Jakin.
|
|
41) | Zerah, |
|
Anders, Tsohar. Zie van deze drie Gen. 46:10.
|
|
42) | Mibsam |
|
Zie Gen. 25:13.
|
|
43) | zo zeer |
|
Hebreeuws, niet vermenigvuldigd tot de kinderen van Juda toe.
|
|
44) | zij woonden |
|
Zie Joz. 19:2, waar deze steden ook genoemd staan, alhoewel in de namen derzelver wat verandering valt.
|
|
45) | totdat David |
|
Anders, zolang als David regeerde. Versta dit alzo, te weten, zolang als David en zijn nakomelingen regeerden, en het koninkrijk Juda nog stond, namelijk tot de Babylonische wegvoering; maar als dat is verstoord geworden, zo zijn ook de nakomelingen van Simeon [die in den stam van Juda woonden] uit hun woningen verstoord en verdreven.
|
|
46) | steden. |
|
Te weten, onbemuurde. Anders kan men het voorgaande dus nemen: En benevens haar dorpen waren Etham en, enz. vijf steden.
|
|
47) | Dezen |
|
Te weten, die vanaf 1 Kron. 4:34 af tot 1 Kron. 4:38 genoemd staan.
|
|
48) | kwamen tot namen, |
|
Dat is, zij zijn vermaarde mannen geworden.
|
|
49) | huisgezinnen hunner vaderen |
|
Dat is, zij werden grotelijks vermenigvuldigd.
|
|
50) | Gedor |
|
Anders, Gedera, of, Giderothaïm; Joz. 15:36.
|
|
51) | des dals, |
|
Versta hier, dat dal, hetwelk van Efes Dammin reikte tot Ekron toe; gelijk af te nemen is uit 1 Sam. 17:1,52.
|
|
52) | wijd van begrip, |
|
Hebreeuws, wijd van handen.
|
|
53) | die van Cham |
|
Dit woord hier bij gezet, om te tonen dat de Israëlieten recht en reden hadden deze steden in te nemen en de oude inwoners daaruit te drijven, te weten, omdat de nakomelingen van den vervloekten Cham die hadden ingenomen. Zie van Cham Gen. 9:25.
|
|
54) | dergenen |
|
Te weten, der Chamieten tenten, en versta hier de inwoners der tenten en der woningen.
|
|
55) | verbanden hen, |
|
Dat is, zij roeiden hen uit, als hetgeen dat van God verbannen is.
|
|
56) | tot op dezen dag; |
|
Te weten, in welken dit beschreven is; versta, tot de tijden van Ezra, die dit boek beschreven heeft, omtrent welken tijd het rijk van David en zijn nakomelingen een einde genomen heeft. Zie de aantekening boven, 1 Kron. 4:31.
|
|
57) | de overigen |
|
Te weten, die, die overgebleven en ontslopen waren, toen hen Saul uitroeide, 1 Sam. 14:48. En die daarna ook Davids handen ontkomen waren, 2 Sam. 8:12.
|
|