1)een man Gods
Zie van deze benaming Richt. 13:6.
 
2)door het woord des HEEREN
Dat is, door het bevel des Heeren, alzo in 1 Kon. 13:2; of met het woord des Heeren; dat is, met zekeren last, dien hij den koning Jerobeam aandienen moest.
 
3)om te roken.
Vergelijk boven, 1 Kon. 12:32,33, en de aantekeningen daarop; idem onder, 1 Kon. 13:4.
 
4)Altaar,
Hij spreekt het altaar toe, omdat de koning tot deze en dergelijke vermaningen geen gehoor gaf. Ondertussen de gehele uiterlijke afgodendienst wordt gedreigd door het woord altaar, hetwelk somtijds voor den gehelen uitwendigen godsdienst genomen wordt, gelijk Jes. 19:19; 1 Cor. 9:13.
 
5)geboren worden,
Te weten, omtrent drie honderd en dertig jaren na dezen.
 
6)die zal op u offeren
Waardoor het altaar verontreinigd en de priesters, die daarop offerden, gestraft zouden worden. Zie de vervulling hiervan 2 Kon. 23:15, enz.
 
7)gaf ten zelfden
Dat is, hij verklaarde dat er dadelijk een wonder geschieden zou, tot bevestiging van hetgeen hij voorzeide. Alzo onder, 1 Kon. 13:5, en zo spreekt ook Mozes, Deut. 13:1.
 
8)vaneen gescheurd,
Te weten, vanzelf, zonder dat enig mens zijn hand daartoe brengen zal.
 
9)hand van op
Waarmede hij over en omtrent het altaar met offeren en roken bezig was.
 
10)hem uitgestrekt had,
Hij meent den man Gods, die het altaar gedreigd had.
 
11)antwoordde
Antwoorden heet hier, een rede of aanspraak beginnen. Zie Richt. 18:14.
 
12)gaaft gij
Gelijke manier van spreken gebruikt Bileam, Num. 22:13, maar niet met een oprecht hart.
 
13)deze plaats
Dat is, hier te Beth-el; alzo onder, #1 Kon. 12:16.
 
14)brood
Dat is geen spijs noch drank nuttigen; alzo onder, 1 Kon. 13:9,16,17, enz. Vergelijk 1 Sam. 30:11; 2 Kon. 6:22,23.
 
15)zo heeft
Hebreeuws, zo heeft Hij mij geboden door het woord des HEEREN; dat is, alzo heeft Hij, te weten de Heere, mij geboden door zijn woord. Zie gelijke manier van spreken Gen. 1:27, en Gen. 5:1, en de aantekeningen.
 
16)Gij zult geen
Namelijk, te Beth-el. Vergelijk het #1 Kon. 13:7. Want dit verbod, gelijk het persoonlijk was, alzo was het ook te verstaan ten aanzien van de plaats, tot welke hij gezonden was, en zonder twijfel van den tijd dezer uitzending.
 
17)oud profeet
In dagen, en misschien ook in ambt, doch hierin niet altijd vroom en getrouw, want hoewel hij de gave der profetie en enige vreze Gods gehad heeft, en een liefhebber der ware profeten schijnt geweest te zijn, gelijk af te nemen is uit hetgeen hierna verhaald wordt, 1 Kon. 13:20,21,22,26,27,29,30,31,32, nochtans wordt hij hier bevonden in leugentaal en valsheid, 1 Kon. 13:18, waardoor hij den vromen profeet bedrogen en in het lijden gebracht heeft, 1 Kon. 13:24.
 
18)zij ook hun vader.
Namelijk, de voorgemelde zoon met zijn broeders, die zijn verhaal met hun toestemming bevestigden.
 
19)gezien,
Dat is, zij hadden gelet, of vernomen wat weg hij ingegaan was, vertrekkende van Beth-el, en gaven hun vader dat te kennen.
 
20)eik;
Hier schijnt de profeet gerust te hebben uit vermoeidheid, met honger verenigd.
 
21)deze plaats.
Te weten, Beth-el, gelijk boven, #1 Kon. 13:8.
 
22)een woord is
Dat is, een bevel en last is mij gegeven, door de aanspraak des Heeren.
 
23)gij,
Deze oude profeet zondigt hier driezins: I. omdat hij God tegen zichzelven stelt; II. omdat hij den profeet van Juda niet toelaat het bevel, hem van den Heere gegeven, te volbrengen; III. omdat hij een valse openbaring of aanspraak voortbrengt.
 
24)hij keerde
Hier zondigt ook deze profeet, verlatende het ware woord Gods, waarvan hij zeker was, en aannemende het valse, waarvan hij niet zeker kon wezen.
 
25)geschiedde tot
Te weten, inwendiglijk door openbaring aan zijn gemoed.
 
26)profeet,
Versta, den ouden profeet, die te Beth-el woonde. En men kan hieruit afnemen, dat God dezen ook als een profeet gebruikte.
 
27)hem
Te weten, de profeet van Juda.
 
28)had doen wederkeren;
Namelijk, van de plaats, waar hij hem op den weg gevonden had, tot de stad Beth-el.
 
29)riep
Dat is, hij sprak hem toe, met een luide, klare en zeer verzekerde stem.
 
30)den mond
Dat is, het gebod des HEEREN, hier tevoren uitgedrukt 1 Kon. 13:9,17, en in het volgende, 1 Kon. 13:22 wederom vernieuwd.
 
31)zo zal
Hetwelk voor een straf geoordeeld wordt, niet omdat de plaats der begrafenis den afgestorvene iets goeds of kwaads doen kan, maar omdat degenen, die tot de gewone plaats hunner begrafenis niet geraken kunnen, gemeenlijk meer ongemak hebben eer zij sterven, en min burgerlijk eer als zij begraven worden, en sommigen enig openbaar kwaad gedaan hebben in hun leven. Zie onder, 1 Kon. 14:13; Jes. 14:19,20; Jer. 22:19, en Jer. 26:23.
 
32)hij brood gegeten,
Namelijk, de man Gods, die van Juda gekomen was.
 
33)hij hem den ezel
Namelijk, de oude profeet van Bethel; hetwelk hij gedaan heeft, of door zijn zonen, of door zichzelven, om door deze gedienstigheid, [gelijk sommigen menen] te bewijzen het leed, dat hij had van het kwaad, dat hij den profeet van Juda gedaan had, wensende in zijn vriendschap nog te mogen blijven.
 
34)vond hem
Dat is, ontmoette hem.
 
35)stond daarbij;
Als door de hand der goddelijke voorzienigheid daar gehouden, om het dode lichaam ter begrafenis te dragen.
 
36)stond de leeuw
Niet als een roofdier om dat te verslinden, maar als een wacht om dat ter begrafenis te bewaren.
 
37)den mond
Zie boven, 1 Kon. 13:21.
 
38)gesproken had.
Te weten, door mij. Zie boven, 1 Kon. 13:22.
 
39)niet gebroken.
Dat is, niet verscheurd noch enige leed gedaan, om hem te verslinden.
 
40)rouw
Zie van het gebruik, waardoor men de doden heeft beklaagd, Gen. 23:2.
 
41)in zijn graf;
Te weten, in zijn eigen graf, dat hij daar in het land Israëls had. En hiermede werd vervuld de voorzegging Gods, vermeld boven, 1 Kon. 13:22, want het lichaam van den doden profeet is niet gekomen in zijner vaderen graf, maar in het graf eens vreemden, namelijk van dezen ouden profeet van Bethel.
 
42)zij maakten
Namelijk, niet alleen de oude profeet, maar ook zijn huisgezin, ja ook [zo enigen menen] velen van de stad.
 
43)Ach, mijn broeder!
Sommiger gevoelen is dat dit de eerste woorden zijn geweest van een lijklied, hetwelk over hem gezongen werd.
 
44)legt
Sommigen menen dat hij dit expresselijk belast heeft, opdat zijn beenderen na zijn dood niet zouden geraken onder de beenderen, van welke gesproken is boven, 1 Kon. 13:2.
 
45)gewisselijk
Hebreeuws, geschiedende geschieden, of zijnde zijn.
 
46)hoogten,
Wat de hoogten voor plaatsen geweest zijn, zie Lev. 26:30.
 
47)Samaria
Hebreeuws, Schomeron; het is een landschap, alhier zo genoemd bij voorkoming, omdat het naderhand eerst dezen naam kreeg van de koninklijke stad Schomeron [anders genaamd Samaria], daarin gelegen, en van een berg van denzelfden naam, waarop de koning Omri die stad gebouwd heeft. Anderen verstaan dit van den berg zelf, die door zijn wijdte, ruimte en grootte veel kleine stedekens op zich zou gehad hebben. Vergelijk onder, 1 Kon. 13:16, de aantekeningen 1 Kon. 13:24.
 
48)deze geschiedenis
Te weten, na de wonderwerken, die God gedaan had aan zijn hand, die haastelijk dorde en weder gezond geworden was; aan het altaar, dat vanzelf, zonder toedoen der mensen, spleet en scheurde, aan den profeet van Juda, die naar de goddelijke voorzegging in zijner vaderen graf niet gekomen was.
 
49)wederom
Zie boven, 1 Kon. 12:31,32.
 
50)van de geringsten
Zie boven, 1 Kon. 12:31.
 
51)wie wilde,
Anders, wien hij wilde, enz.
 
52)diens hand
Dat is, dien maakte hij priester. Zie Exod. 28:41, en Lev. 7:37.
 
53)hij werd
Namelijk, Jerobeam. Anders, en dit werd, enz.
 
54)het huis
Dat is, zijn huis. Zie boven, 1 Kon. 2:19.
 
55)tot zonde,
Dat is, hij is met dit zijn doen oorzaak geweest, dat zijn nakomelingen tot gruwel en afgoderij vervallen zijn, en dat over hen gekomen is Gods straf, waardoor zij ten enenmale uitgeroeid zijn geweest, gelijk in de volgende hoofdstukken beschreven wordt.