1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150


1Een lied1) op Alamoth2), voor den opperzangmeester3), onder de kinderen4) van Korach.
2God is ons een Toevlucht en Sterkte; Hij is krachtelijk bevonden een Hulp in benauwdheden.
3Daarom zullen wij niet vrezen, al veranderde de aarde7) haar plaats, en al werden de bergen verzet in het hart8) der zeeen;
4Laat haar wateren bruisen, laat ze beroerd10) worden; laat de bergen daveren, door derzelver11) verheffing! Sela12).
5De beekjes13) der rivier14) zullen verblijden de stad15) Gods, het heiligdom16) der woningen des Allerhoogsten.
6God is in het midden van haar, zij17) zal niet wankelen; God zal haar helpen in het aanbreken18) van den morgenstond.
7De heidenen raasden, de koninkrijken bewogen zich; Hij verhief19) Zijn stem20), de aarde versmolt21).
8De HEERE der heirscharen22) is met ons; de God van Jakob is ons een Hoog Vertrek. Sela.
9Komt, aanschouwt de daden des HEEREN, Die verwoestingen op aarde aanricht.23)
10Die de oorlogen doet ophouden tot aan het einde der aarde24), de boog verbreekt, en de spies aan twee slaat, de wagenen met vuur verbrandt.
11Laat af25), en weet, dat Ik God ben; Ik zal verhoogd worden onder de heidenen26), Ik zal verhoogd worden op de aarde.
12De HEERE der heirscharen27) is met ons; de God van Jakob is ons een Hoog Vertrek. Sela.