1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150


1Een lied Hammaaloth.1) Als de HEERE de gevangenen Sions wederbracht,3) waren wij gelijk4) degenen, die dromen.
2Toen werd onze mond vervuld met lachen, en onze tong met gejuich;5) toen zeide men onder de heidenen: De HEERE heeft grote dingen aan6) dezen gedaan.7)
3De HEERE heeft grote dingen bij ons gedaan; dies zijn wij verblijd.
4O HEERE! wend onze gevangenis,8) gelijk waterstromen9) in het zuiden.10)
5Die met tranen zaaien,11) zullen met gejuich maaien.
6Die het zaad draagt,12) dat men zaaien zal,13) gaat al gaande en14) wenende; maar voorzeker zal hij met gejuich wederkomen, dragende zijn schoven.