1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150


1Toen Israel uit Egypte toog,1) het huis Jakobs2) van een volk, dat een vreemde taal had;3)
2Zo werd Juda4) tot Zijn heiligdom,5) Israel Zijn6) volkomene heerschappij.7)
3De zee zag het,8) en vlood; de Jordaan keerde9) achterwaarts.
4De bergen sprongen10) als rammen, de heuvelen als lammeren.11)
5Wat was u, gij zee! dat gij vloodt? gij Jordaan!12) dat gij achterwaarts keerdet?
6Gij bergen,13) dat gij opsprongt als rammen? gij heuvelen! als lammeren?14)
7Beef, gij aarde! voor het aangezicht des Heeren, voor het aangezicht van den God Jakobs;
8Die den rotssteen16) veranderde in een watervloed, den keisteen in een waterfontein.