1)tent?
Versta, Gods huis, of zijne kerk, zo strijdende op aarde, als in den hemel triomferende, afgebeeld door den tabernakel en den berg Zion. Zie Ps. 2:6.
 
2)oprecht
Zie Gen. 6:9.
 
3)met zijn hart
Dat is, van harte, gelijk wij gemeenlijk zeggen. Anders, die de waarheid spreekt in zijn hart; dat is, niets dan vroomheid en getrouwheid bij zichzelven denkt en voorneemt. Verg. boven, Ps. 10:6.
 
4)opneemt
Versta, in den mond, of op de lippen. Verg. onder Ps. 16:4, dit kan men verstaan zo van eerst uitgeven, als van het aannemen en verspreiden der lasteringen, die van anderen zijn uit gestrooid. Zie Exod. 23:1; Lev. 19:16; Ps. 69:8; Ezech. 36:15.
 
5)woeker,
Zie Lev. 25:36.
 
6)wankelen
Of, vervallen, verschoven, verzet, verstoten worden; te weten, uit den stand der gelukzaligheid; dat is, hij zal in eeuwigheid niet verloren gaan, gelijk de Heere Christus spreekt Joh. 10:28, Verg. Ps. 10:6, en Ps. 16:8, en Ps. 21:8, en Ps. 55:23, en Ps. 62:3, verg. met Ps. 62:7, aldaar, en Ps. 66:9; Spreuk. 10:25, enz.