1) | hadden Maria Magdalena, en Maria, |
|
Of, hebben; doch dit woord hadden komt hier beter, omdat de specerijen des avonds vóór den sabbat nu al gekocht waren, gelijk Lukas verklaart, Luk. 23:56.
|
|
2) | zalfden. |
|
Dat is, balsemden.
|
|
3) | der week, |
|
Grieks, der sabbaten; welke was de derde dag nadat Hij begraven was geweest; welke dag daarom genaamd is geworden de dag des Heeren, omdat Hij op dien dag opgestaan is. Zie Openb. 1:10.
|
|
4) | als de zon opging; |
|
Zij hadden zich wel met het krieken van den dag opgemaakt om te gaan, toen het nog duister was, Joh. 20:1, maar zijn omtrent het graf gekomen met het opgaan van de zon.
|
|
5) | afgewenteld was) |
|
Namelijk door den engel, Matth. 28:2.
|
|
6) | een jongeling, |
|
Dat is, een engel in de gedaante van een jongeling.
|
|
7) | lang kleed, |
|
Grieks, stole. Zie daarvan Mark. 12:38.
|
|
8) | en Petrus, |
|
Dat is, en bijzonderlijk Petrus, omdat hij vanwege zijne verloochening en droefheid inzonderheid troost van node had.
|
|
9) | gelijk Hij ulieden gezegd heeft. |
|
Namelijk vóór Zijn lijden, Mark. 14:28.
|
|
10) | zeiden niemand iets; |
|
Namelijk van degenen, die haar ontmoeten, totdat zij tot de discipelen kwamen, wien zij het geboodschapt hebben, Mark. 16:10, en Luk. 24:9.
|
|
11) | der week, |
|
Grieks, des sabbats; hetwelk ook somtijds voor de gehele week genomen wordt. Zie Luk. 18:12.
|
|
12) | verscheen Hij eerst aan Maria Magdalena, |
|
Van deze eerste verschijning zie breder Joh. 20:14.
|
|
13) | in een andere gedaante, |
|
Niet die Hij waarlijk had, maar die Hij hun scheen te hebben, overmits hunne ogen gehouden werden dat zij Hem niet kenden, Luk. 24:16.
|
|
14) | in het veld gingen. |
|
Namelijk naar Emmaus, Luk. 24:13. Zie daar ook deze geschiedenis breder beschreven.
|
|
15) | daar zij aanzaten, |
|
Of, waar zij bijeen zaten.
|
|
16) | in de gehele wereld, |
|
Grieks, in al de wereld.
|
|
17) | kreaturen. |
|
Grieks, allen creatuur, of schepsel; dat is, allen volken, Matth. 28:19, namelijk niet alleen den Joden, maar ook den Grieken of heidenen, dat is, allerlei soorten van volken. Zie Col. 1:23.
|
|
18) | deze tekenen volgen: |
|
Namelijk voorzoveel nodig zal zijn tot verbreiding en bevestiging der leer van het Evangelie. Want allen is de gave om wondertekenen te doen niet gegeven, 1 Cor. 12:28. En het is ook niet nodig, wanneer het Evangelie genoegzaam bevestigd is.
|
|
19) | nieuwe tongen zullen zij spreken; |
|
Dat is, met vreemde talen, die zij niet geleerd hadden, Hand. 2:4.
|
|
20) | Slangen zullen zij opnemen; |
|
Namelijk onbeschadigd, gelijk Paulus gedaan heeft, Hand. 28:5.
|
|
21) | zij zullen gezond worden. |
|
Grieks, zij zullen het wel hebben; dat is, het zal met hen wèl worden.
|
|
22) | nadat Hij tot hen gesproken had, |
|
Namelijk veertig dagen lang, van het koninkrijk Gods, Hand. 1:3.
|
|