1) | aanhangen; |
|
Of, aankleven. Zie Matth. 19:5.
|
|
2) | tot één vlees zijn, |
|
Dat is, gelijk één lichaam of één mens.
|
|
3) | samengevoegd heeft, |
|
Grieks, tezamen als in een juk ingespannen heeft.
|
|
4) | scheide de mens niet. |
|
Namelijk tegen of buiten Gods ordonnantie. Of, anders dan om overspel; gelijk uitgedrukt wordt Matth. 5:32, en Matth. 19:9.
|
|
5) | tegen haar. |
|
Namelijk die Hij verlaat, omdat hij de trouw niet houdt, die hij haar beloofd heeft; Mal. 2:14.
|
|
6) | brachten kinderkens tot Hem, |
|
Of, droegen.
|
|
7) | aanraken zou; |
|
Dat is, met oplegging der handen zegenen, Matth. 19:13, gelijk Hij gedaan heeft, Mark. 10:16.
|
|
8) | gelijk een kindeken, |
|
Namelijk in eenvoudigheid, oprechtheid en nederigheid.
|
|
9) | noemt gij Mij goed? |
|
Grieks, zegt gij.
|
|
10) | Niemand is goed, dan Een, |
|
Zie hiervan de aantekeningen Matth. 19:17.
|
|
11) | te kort doen; |
|
Namelijk hetzij door bedrog of anderszins, waarvoor van Christus gesteld wordt Matth. 19:19: Gij zult uwen naaste liefhebben als uzelven. Zodat dit als een kort begrip is van al de voorgaande geboden.
|
|
12) | beminde hem |
|
Dat is, toonde Hem tekenen van toegenegenheid, gelijk dit woord somwijlen ook betekent. Want Christus heeft die ook enigszins lief, die zich uiterlijk naar Gods geboden schikken. Zie voorts de aantekeningen Matth. 19:17, enz.
|
|
13) | ontbreekt u; |
|
Namelijk dat gij niet God en zijn Woord bovenal liefhebt, hetwelk nochtans het voornaamste is in de wet.
|
|
14) | verkoop alles, wat gij hebt, |
|
Dit was een buitengewoon gebod, hetwelk Christus dezen jongeling geeft om hem te beproeven en zijne onvolmaaktheid te doen blijken.
|
|
15) | treurig geworden zijnde over dat woord, |
|
Of, onlustig, moeilijk.
|
|
16) | goederen. |
|
Grieks, bezittingen.
|
|
17) | een kemel ga door het oog van een naald, |
|
Zie hiervan de aantekeningen Matth. 19:24.
|
|
18) | Bij de mensen is het onmogelijk, |
|
Zie hiervan ook Matth. 19:26.
|
|
19) | honderdvoud, |
|
Dat is, veelvoudiglijk, of dat honderdmaal en veel meer waard is dan hetgeen hij verlaat. Want de minste zegen Gods met een geruste conscientie is meer dan al het goed der wereld, 1 Tim. 6:6.
|
|
20) | met de vervolgingen, |
|
Dat is, in het midden van alle verdrukkingen.
|
|
21) | eersten zullen de laatsten zijn, |
|
Dat is, die in uiterlijken ijver en godsdienstigheid schijnen de eersten te zijn.
|
|
22) | ging voor hen; |
|
Namelijk om Zijne gewilligheid te tonen tot het lijden.
|
|
23) | bevreesd. |
|
Omdat Christus hun tevoren gezegd had, gelijk Hij hetzelfde daarna wederom verhaalt wat Hij te Jeruzalem zou moeten lijden, Joh. 11:8, en zij wisten dat de Joden besloten hadden in hunnen raad Hem te doden, Joh. 11:53,57.
|
|
24) | zeggende: |
|
Namelijk door hunne moeder, gelijk blijkt uit Matth. 20:20.
|
|
25) | zitten, |
|
Zie hiervan Matth. 20:21.
|
|
26) | drinkbeker drinken, |
|
Zie hiervan de verklaring Matth. 20:22.
|
|
27) | staat bij Mij niet te geven; |
|
Grieks, is mijn ziel; of, staat bij mij niet te geven dan wien het bereid is; zie Matth. 20:23.
|
|
28) | zeer kwalijk te nemen. |
|
Omdat zij meenden dat dit verzoek hun nadelig was.
|
|
29) | Gij weet, |
|
Zie hiervan ook Matth. 20:25.
|
|
30) | die geacht worden oversten te zijn |
|
Of, die zich laten dunken (er voor gehouden willen worden).
|
|
31) | der volken, |
|
Anders, der heidenen.
|
|
32) | ziel te geven |
|
Of, leven.
|
|
33) | een rantsoen voor velen. |
|
Of, losgeld, dat gegeven wordt voor de verlossing der gevangenen.
|
|
34) | Jericho. |
|
Deze stad was gelegen bij Gilgal omtrent de Jordaan, van welke zie Joz. 4:19.
|
|
35) | de zoon van Timeus, Bar-timeus, |
|
De evangelist Mattheüs zegt van twee blinden; maar Markus verhaalt alleen van dengene, die meest bekend was, en die van beiden meest riep.
|
|
36) | zijn mantel afgeworpen hebbende, |
|
Grieks, zijn kleed; dat is zijn opperkleed.
|
|
37) | Rabboni! |
|
Dit betekent hetzelfde als het woord rabbi, hetwelk uitgelegd wordt meester, Joh. 20:16.
|
|
38) | behouden. |
|
Dat is, gezond, of ziende gemaakt. Niet dat zulks geschied is uit kracht des geloofs, maar omdat hetzelve op Christus en zijne kracht steunende, een middel daarvan was.
|
|