1)dat niet bereikt zal hebben.
Te weten, wat tot de reiniging der melaatsheid is vereist geweest; boven, Lev. 14:10.
 
2)geven zal,
Hebreeuws, ben gevende; dat is, zekerlijk geven zal. Vergelijk boven de aantekeningen op Lev. 9:4.
 
3)Het schijnt mij,
Dat is, het dunkt mij, of, het doet zich zo aan mijne ogen voor; het huis wordt als zodanig door mij aangezien.
 
4)dat zij dat huis
Namelijk, de bewoners van dat huis.
 
5)ruimen,
Te weten, met het huisraad daaruit te nemen en weg te dragen. Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk iets uit het gezicht weg te doen.
 
6)stof,
Dat is, het afgeschrabde leem, kalk, enz.
 
7)knagende melaatsheid
Vergelijk boven, Lev. 13:51.
 
8)te slapen ligt,
Of, slaapt. Zie Gen. 19:4.
 
9)weder ingegaan zijn,
Hebreeuws, ingaande ingegaan; dat is, weder of meermalen ingegaan.
 
10)ontzondigen,
Dat is, door offerande te reinigen, en tot een eerlijk of rein gebruik te eigenen. Vergelijk boven, Lev. 8:15, en de aantekeningen daarbij; idem onder, Lev. 14:52,53.
 
11)scharlaken, en hysop.
Zie boven, Lev. 14:4.
 
12)over levend water.
Zie boven, Lev. 14:5.
 
13)in het open veld,
Hebreeuws, over het aangezicht des velds. Alzo boven, Lev. 14:7.
 
14)over het huis verzoening doen,
Dat is, het huis ontzondigen, Lev. 14:49; zie daarop de aantekeningen en deze manier van spreken, Exod. 29:37; onder, Lev. 16:16,33; Ezech. 45:20.
 
15)Om te leren,
Te weten, den priester, en door den priester het volk.