1) | de zijde zijns aangezichts |
|
Dat is, van de kruin tot aan het voorhoofd, en den slag van het hoofd; welke kaalheid een bles genaamd wordt, en die ze heeft bles.
|
|
2) | kaalheid, |
|
Hieruit blijkt dat hier wordt gesproken van de kaalheid of bles, niet die uit ouderdom of enig ander ongeval, maar uit melaatsheid voortkomt, en dat deze en niet die, onrein verklaard wordt.
|
|
3) | gelijk het aanzien der melaatsheid |
|
Dat is, hebbende de gedaante, die der melaatsheid, zich vertonende in het vel des vleses, gelijk is.
|
|
4) | ganselijk onrein verklaren, |
|
Hebreeuws, onrein verklarende, zal hij onrein verklaren.
|
|
5) | melaatsen, |
|
Die voor zodanig door den priester verklaard was. Aan dezulken wordt opgelegd:
|
|
6) | gescheurd zijn, |
|
Vergelijk de aantekeningen op Gen. 37:29.
|
|
7) | bovenste lip bewimpelen; |
|
Anders, knevelbaard; vergelijk Ezech. 24:17, en Micha 3:7.
|
|
8) | hij zal alleen wonen; |
|
Zie Num. 5:2, en Num. 12:14; 2 Kon. 15:5; 2 Kron. 26:21; Luk. 17:12.
|
|
9) | scheerdraad, |
|
Anders genaamd schering, werpte of keten.
|
|
10) | vellenwerk; |
|
Of, bontwerk.
|
|
11) | hetgeen de plaag heeft, |
|
Hebreeuws, de plaag zeven dagen opsluiten; dat is, dat de plaag heeft, of, waaraan de plaag is. Vergelijk boven, de aantekeningen op Lev. 13:4.
|
|
12) | knagende melaatsheid, |
|
Anders, stekende, of, wee doende; dat is, die smart en schade den mens, die dat kleed gebruikt, veroorzaken zal.
|
|
13) | het is onrein. |
|
Te weten, de stof, het ding of goed, waaraan de plaag is; alzo in het einde van Lev. 13:52.
|
|
14) | gedaante niet veranderd heeft, |
|
Hebreeuws, ogen.
|
|
15) | ingraving |
|
Of, ineting, inbijting.
|
|
16) | aan zijn achterste of aan zijn voorste zijde. |
|
Hebreeuws, in zijne kaalheid, of, in zijne bles. Versta, door de kaalheid de achterste of binnenste zijde van een kleed, genaamd de averechtse zijde, die in het dragen het naast aan het lichaam is; en door de bles de voorste of buitenste zijde, die in het dragen voor ogen is, genaamd de rechterzijde. Anderen verstaan door de kaalheid een kleed, dat door oudheid zijn wol en haar verloren heeft en melaats geworden is, maar door de bles, wanneer enige melaatsheid het kleed van zijn wol beroofd heeft.
|
|