1)voor het aangezicht
Te weten, uit vrees van de kinderen Israëls.
 
2)de HEERE
Boven, Joz. 5:13, wordt Hij een man genoemd.
 
3)ramsbazuinen dragen,
Dat is, bazuinen van ramshoornen gemaakt.
 
4)stadsmuur
Versta dit van een deel des muurs; ware de gehele muur gevallen, zo moest ook Rachabs huis gevallen zijn, want het stond op den muur; boven, Joz. 2:15.
 
5)onder zich vallen,
Hebreeuws, aan zijn plaats.
 
6)toegerust is,
Dat is, gewapend.
 
7)voor het aangezicht des HEEREN;
Zie boven, de aantekeningen Joz. 4:13.
 
8)de ark des verbonds
Dat is, de ark, in welke lagen de twee tafelen, waarop het verbond geschreven was.
 
9)achtertocht
Zie Num. 10:25.
 
10)Doch deze stad
Zie Deut. 2:34.
 
11)wij uitgezonden hadden,
Te weten, ik en de oversten, zonder kennis des volks, boven, Joz. 2:1,4,6.
 
12)verborgen heeft.
Sommigen: wel, of, naarstiglijk verborgen heeft.
 
13)verbant,
Dat is, geen oorzaak zijt, dat gij zelf verdelgd wordt.
 
14)heilig zijn;
Hebreeuws, heiligheid.
 
15)zij met de bazuinen bliezen;
Te weten, de zeven priesters.
 
16)zij verbanden alles,
Dat is, zij vernielden alles, gelijk men de verbannen dingen pleegt te doen. Zie Deut. 2:34.
 
17)de scherpte des zwaards.
Hebreeuws, den mond.
 
18)al haar huisgezinnen,
Of, geslachten, of maagschappen; te weten, die haar aangingen.
 
19)stelden hen
Te weten, zolang, totdat zij in de Israëlietische religie wel onderwezen, en alzo in de gemeente Gods aangenomen waren. Zie Deut. 21:10.
 
20)huis des HEEREN.
Dat is, des tabernakels. Zie boven, Joz. 6:19, en Num. 31:54.
 
21)en zij heeft gewoond
Ja, zij is naderhand getrouwd in den stam van Juda, aan Salmon, den zoon van Nahesson; Matth. 1:5.
 
22)tot op dezen dag,
Dit sluit niet uit dat Rachab en haar nakomelingen ook niet na dien tijd zouden gewoond hebben onder de Israëlieten.
 
23)bezwoer hen Jozua,
Te weten, door het ingeven des Heiligen Geestes.
 
24)op zijn eerstgeborenen zoon,
Of, om, voor; dat is, dat het hem zijn eerstgeboren zoon koste. Zie de vervulling hiervan aan Hiël en zijn zonen, 1 Kon. 16:34.
 
25)liep
Hebreeuws, was; dat is, men sprak van hem in alle omliggende landen.