1) | de hand uit, |
|
Namelijk om stilte en gehoor te verwekken.
|
|
2) | kennis hebt |
|
Grieks een kenner zijt; namelijk als een Jood, en in den Joodsen godsdienst onderwezen. Dit zegt hij niet om Agrippa te pluimstrijken, maar om hem tot meerder aandacht en leerzaamheid te bewegen.
|
|
3) | vragen, die |
|
Of, kwestiën, geschillen.
|
|
4) | Mijn leven dan |
|
Dat is, hoe ik geleefd, of mij gedragen heb.
|
|
5) | van over lang |
|
Grieks van boven aan; dat is, van verleden tijden.
|
|
6) | bescheidenste |
|
Of, scherpste, volkomenste. Zie Hand. 22:3, en Hand. 23:8.
|
|
7) | der belofte, |
|
Dat is, van de vervulling der belofte, van de gerechtigheid en zaligheid door den Messias te verkrijgen, Hand. 26:22,23.
|
|
8) | Tot dewelke |
|
Namelijk hoop, dat is gehoopte zaak, of belofte, dat is beloofde zaak.
|
|
9) | onze twaalf |
|
Namelijk de godvruchtige Joden uit de twaalf geslachten Israëls, niet alleen in Judea woonachtig, maar ook door de gehele wereld verstrooid; Jak. 1:1.
|
|
10) | geduriglijk |
|
Grieks in gedurigheid, of in vurigheid.
|
|
11) | verhopen te |
|
Welke hoop namelijk in zichzelve wel goed is, maar hierin gebrekkelijk, dat zij nog hopen of verwachten hetgeen in Christus Jezus alrede is vervuld.
|
|
12) | over welke hoop |
|
Dat is, over de vervulling van welke hoop, enz. Waarin ook de hoop der opstanding der doden en vooral van den Messias is begrepen; hetwelk hij zonder twijfel uit de Schriften der profeten had bewezen, gelijk hij doet Hand. 13:33, en vervolgens; gelijk de navolgende reden van Paulus verklaart.
|
|
13) | Wat? wordt |
|
Dit schijnt hij gesproken te hebben, zich kerende tot Festus en andere heidenen; want Agrippa geloofde de profeten, Hand. 26:27, en derhalve ook de opstanding der doden, Hand. 26:7.
|
|
14) | Ik meende waarlijk |
|
Namelijk gelijk de anderen nu doen, met een blinden ijver, zonder rechte wetenschap.
|
|
15) | de heiligen |
|
Dat is, degenen, die in Christus geloofden.
|
|
16) | stemde ik het toe. |
|
Grieks bracht ik mijn stem daartoe. Van het Griekse woord psephos, zie Hand. 2:17.
|
|
17) | dikmaals gestraft, |
|
Namelijk die volstandig bleven in hun geloof.
|
|
18) | gedwongen te |
|
Dat is, met pijnigen en dreigementen gedwongen Christus te verloochenen, ja zelfs te vloeken, gelijk dit ook was de wijze der heidenen in het vervolgen der Christenen. Zie Plin. Jun. in Epist. ad Trajanum.
|
|
19) | Waarover ook |
|
Hetgeen in dit verhaal verklaring van node heeft, daarvan zie de aantekeningen op Hand. 9.
|
|
20) | wij allen ter |
|
Dat is, zowel die met mij reisden, als ik, hoewel ik bleef liggen,, en zij terstond al verbaasd opstonden; Hand. 9:7.
|
|
21) | Hebreeuwse taal: |
|
Hieruit schijnt dat Paulus Agrippa en Festus in het Hebreeuws niet heeft aangesproken, maar in het Grieks of in het Latijn, als hun beter bekend.
|
|
22) | verschenen, |
|
Of, van u gezien. Van de manier van deze verschijning, zie de aantekeningen Hand. 9:17.
|
|
23) | van dit volk, |
|
Namelijk der Joden, die u zullen vervolgen.
|
|
24) | ogen te openen, |
|
Dat is, hun verstand, namelijk door de predikatie mijns Evangelies.
|
|
25) | van de duisternis |
|
Dat is, van de natuurlijke blindheid en wereldse onwetendheid, tot de rechte en ware kennis Gods ter eeuwige zaligheid.
|
|
26) | een erfdeel |
|
Grieks een lot; omdat de erfdelen veeltijds door het lot uitgedeeld worden.
|
|
27) | sta ik tot op |
|
Dat is, ben ik nog in het leven behouden, en daarom niet trager geworden om het Evangelie te verkondigen.
|
|
28) | klein en groot; |
|
Dat is, een iegelijk, van wat staat of bediening hij zij.
|
|
29) | de Eerste uit |
|
Namelijk om eeuwiglijk te leven; want enige, die tevoren opgestaan waren, zijn wederom gestorven. Doch Paulus ziet hier niet alleen op de orde, maar inzonderheid op de kracht van Christus als van het hoofd, waardoor de gelovigen al zijne leden te zijner tijd ook tot het eeuwige leven zullen opstaan. Zie 1 Cor. 15:22,23; Col. 1:18.
|
|
30) | een licht zou |
|
Zie Hand. 26:18.
|
|
31) | Gij raast, |
|
Namelijk gelijk lieden, die ijdel van zinnen zijn van te veel studeren. Alzo oordeelt de natuurlijke mens van de wijsheid Gods; 1 Cor. 1:23, en 1 Cor. 2:14.
|
|
32) | de grote geleerdheid |
|
Grieks de vele letteren.
|
|
33) | brengt u tot razernij! |
|
Grieks keert u om.
|
|
34) | van een gezond verstand; |
|
Of, van een gematigd en nuchter verstand.
|
|
35) | deze dingen, |
|
Namelijk die ik van Christus Jezus en hetgeen Hem geschied is verhaald heb, dewijl het te Jeruzalem openlijk geschied en geheel Syrië door bekend is.
|
|
36) | gelooft. |
|
Dat is, voor waarachtig en voor Gods Woord houdt.
|
|
37) | beweegt mij |
|
Grieks overreedt.
|
|
38) | dat, en bijna |
|
Grieks dat, en in weinig en in veel.
|
|
39) | deze banden. |
|
Dat is, deze keten, waar zijne hand in gesloten was. Zie Hand. 12:6, en Hand. 28:16.
|
|
40) | indien hij zich |
|
Dit is maar een uitvlucht: want Paulus' beroep op den keizer kon zijne loslating niet beletten, dewijl zij hem voor onschuldig hielden, maar dit zeggen zij om Paulus niet los te laten en om der Joden ondank te ontgaan.
|
|