1)zij kwamen er in,
Hebreeuws, man en zijn huis kwamen er in.
 
2)huis.
Dat is, huisgezin.
 
3)Benjamin;
Benjamin was de jongste van al de zonen van Jakob; evenwel wordt hij hier gesteld voor de zonen der bijwijven.
 
4)Al de zielen nu,
Hebreeuws, alle ziel; dat is, alle personen; zie Gen. 12:5.
 
5)uit Jakobs heup voortgekomen zijn,
Zie Gen. 46:26.
 
6)zeventig zielen;
Zie Gen. 46:27.
 
7)Jozef was in Egypte.
Jozef en zijn twee zonen waren wel uit Jakob voortgekomen, maar zij waren in Egypte eer Jakob daar kwam.
 
8)en al dat geslacht,
Dat is, al de mensen van die eeuw, of dien tijd, waarin Jozef en zijn broeders nog leefden; en aldus wordt het Hebreeuwse woord voor den tijd van eens mensen leven genomen. Zie Gen. 15:16.
 
9)gans zeer machtig,
Hebreeuws, in zeer zeer machtig.
 
10)wijselijk tegen hetzelve handelen,
Anders, laat ons het verkloeken.
 
11)vijanden,
Hebreeuws, haters.
 
12)oversten der schattingen over hetzelve,
Dat is, die van ieder het gestelde werk afeisten.
 
13)met hun lasten;
Te weten, die zij hun oplegden.
 
14)men bouwde voor Farao
Anders, het bouwde; te weten, het volk Israëls.
 
15)schatsteden,
Anders, ammunitiesteden.
 
16)Raamses.
Dit moet onderscheiden zijn van het land Rameses, Gen. 47:11.
 
17)hoe meer zij het verdrukten,
Hebreeuws, gelijk zij het verdrukten, alzo vermeerderde het, en alzo wies het. Hebreeuws, brak uit; zie Gen. 28:14.
 
18)met hardigheid;
Hierom wordt met recht Egypte genoemd een diensthuis, Exod. 20:2, en een ijzeren oven, Deut. 4:20.
 
19)dien zij hen deden dienen met hardigheid.
Anders, dien zij onder hen dienden.
 
20)tot de vroedvrouwen der Hebreinnen,
Anders, tot de Hebreeuwse vroedvrouwen.
 
21)naam Sifra, en de naam der andere Pua was;
Deze twee zijn de voornaamsten geweest, maar zonder twijfel zullen er onder een groot getal Hebreeuwse vrouwen veel meer geweest zijn.
 
22)zo doodt hem;
Zie de oorzaak Exod. 1:9,10.
 
23)sterk;
Hebreeuws, levend.
 
24)goed;
Niet om enige leugen, maar omdat zij God vreesden en de kinderkens lieten leven; zie Exod. 1:21.
 
25)bouwde Hij haar huizen.
Hebreeuws, maakte; dat is, God zegende haar alzo, dat er geslachten en nakomelingen uit haar gesproten zijn. Dit kan men verstaan van de Israëlieten, òf van de vroedvrouwen, òf van beiden tezamen.
 
26)zonen,
Hebreeuws, allen zoon die geboren wordt.
 
27)die geboren worden,
Te weten, van de Hebreeuwse vrouwen.
 
28)al de dochteren in het leven behouden.
Hebreeuws, alle dochter.