1)iets schandelijks
Hebreeuws, naaktheid, of schandelijkheid eens dings. Versta, al zulke dingen, waardoor de man mishagen aan haar neemt, uitgenomen hoererij.
 
2)dat hij haar
Anders, en hij haar een scheidbrief geschreven en in haar hand gegeven, en uit zijn huis verlaten zal hebben; en alzo voorts tot Deut. 24:4 toe.
 
3)scheidbrief zal schrijven,
Hebreeuws, een brief, of, boekje daarvan, of, uitsnijding; omdat de band des huwelijks daarmede als in tweeën gesneden en de gehuwden ganselijk vaneen gescheiden werden. Zie de verklaring van onzen Heere Jezus Christus over deze wet Matth. 19:3, enz.
 
4)wedernemen,
Hebreeuws, mogen wederkeren, om haar te nemen.
 
5)nadat zij is verontreinigd geworden;
Vergelijk Matth. 5:32.
 
6)het land niet doen zondigen,
Dat is, geen schuld en straf over het land brengen, of, den inwoners des lands geen oorzaak geven tot zondigen.
 
7)in het heir
Tot een krijg. Zie Num. 1:3.
 
8)men zal hem geen last opleggen;
Hebreeuws, geen ding; [dat is, geen last] zal over hem gaan.
 
9)vrij zijn in zijn huis,
Hebreeuws, onschuldig; dat is, vrij van last, gelijk de onschuldige vrij behoort te zijn van straf.
 
10)molenstenen,
Dit schijnt te zien op de handmolens, die men vanouds in huisgezinnen placht te hebben. Vergelijk Exod. 11:5; Num. 11:8; Jer. 25:10.
 
11)bovensten molensteen,
Want de bovenste steen moet malen.
 
12)hij neemt
Die zulks doet.
 
13)de ziel te pand.
Dat is, het leven. Versta, hetgeen waarvan de mens leven of zich onderhouden moet.
 
14)een ziel steelt
Dat is, een mens.
 
15)naarstiglijk waarneemt
Hebreeuws, zeer.
 
16)iets zult geleend hebben,
Hebreeuws, de lening van iets geleend zult hebben.
 
17)nederliggen.
Slapen gaan.
 
18)zekerlijk wedergeven,
Hebreeuws, wedergevende wedergeven.
 
19)zegene;
Dat is, uw medelijdendheid voor God gedenke en zijn goddelijken zegen u van harte toewense en toebidde.
 
20)het zal u gerechtigheid zijn
God zal het houden voor een goed werk der barmhartigheid, dat hem in den Messias aangenaam is, als uit waar geloof en tot zijn eer gedaan, naar zijn wet, die een richtsnoer is der gerechtigheid, waarnaar zij die door het geloof gerechtvaardigd zijn, Gode ter dankbaarheid schuldig zijn te wandelen. Vergelijk boven, Deut. 6:25, en Deut. 9:5; Ps. 106:31; Luk. 1:74,75; Rom. 6:18,19; Gal. 5:6; Fil. 1:11.
 
21)verdrukken,
Zijn loon met list of geweld onttrekken of bekorten.
 
22)poorten zijn.
Dat is, steden of woonplaatsen.
 
23)Op zijn dag
Dat is, tenzelfden dage, wanneer hij gearbeid en zijn loon verdiend heeft.
 
24)niet ondergaan;
Dat is, gij zult maken dat hij vóór den ondergang der zon voldaan is.
 
25)zijn ziel
Hebreeuws, hij verheft zijn ziel tot, of, naar hetzelve; te weten, loon; dat is, zijn hart verlangt daarnaar. Zie Ps. 24:4.
 
26)zonde in u zij.
Zie boven, Deut. 23:21.
 
27)van den wees niet buigen,
Hieronder moet de weduwe ook verstaan worden, gelijk in het volgende bij de weduwe de andere moeten verstaan worden.
 
28)achter u niet nauw doorzoeken;
Dat is, die gij achtergelaten of overgeslagen hebt; en zo in Deut. 24:21.