1)dezer volken.
Versta, die in het land Kanaän woonden, die de Heere geboden had te verbannen, gelijk in het volgende verhaald wordt.
 
2)adem heeft.
Hebreeuws, geen adem laten leven.
 
3)ganselijk verbannen:
Hebreeuws, verbannende verbannen. Zie boven, Deut. 2:34.
 
4)(want het geboomte van het veld
Dat is, hoewel de bomen des velds algemeen zijn, zo zult gij nochtans de vruchtbomen verschonen, dewijl er andere genoeg zijn, om af te houwen en bolwerken ervan te maken, gelijk in Deut. 20:20 nader verklaard wordt. De laatste woorden van Deut. 20:19 worden zeer onderscheidenlijk overgezet.
 
5)is des mensen spijze),
Hebreeuws, is den mens; dat is, des mensen leven en onderhoud.
 
6)het
Te weten, het vruchtgeboomte, dat zult gij niet afhouwen om bolwerken ervan te maken.
 
7)voor uw aangezicht
Hebreeuws, van uw aangezicht.