1) | Barzillai, |
|
Zie boven, 2 Sam. 17:27, en 1 Kon. 2:7.
|
|
2) | kwam ook af |
|
Eer de koning over de Jordaan toog.
|
|
3) | man van tachtig jaren; |
|
Hebreeuws, een zoon.
|
|
4) | groot man. |
|
Van vermogen of middelen; gelijk 1 Sam. 25:2.
|
|
5) | Hoe veel |
|
Alsof hij zeide: Ik heb toch maar weinig tijds te leven, waartoe dan de moeite?
|
|
6) | tachtig jaren oud; |
|
Hebreeuws, een zoon van tachtig jaar.
|
|
7) | zou ik kunnen onderscheiden |
|
Hij wil zeggen dat hij te oud is om in zulks alles vermaak te nemen, dat het hem beter paste bij zijn graf te zijn en tot zijn sterfdag zich te bereiden.
|
|
8) | zulk een vergelding doen? |
|
Voor een kleine weldaad zo grote vergelding.
|
|
9) | Chimham, |
|
Onder, 2 Sam. 19:40, genoemd Chimham, een van Barzillai's zonen, gelijk afgenomen wordt uit 1 Kon. 2:7.
|
|
10) | uw ogen; |
|
Dat u aangenaam en welgevallig zal mogen zijn.
|
|
11) | begeren zult, |
|
Hebreeuws, verkiezen zult; te weten, om van mij te begeren, of wat u believen, behagen zal, wat u lief en aangenaam zal zijn. Zie boven, 2 Sam. 15:15.
|
|
12) | overgegaan, |
|
Met de schouw; gelijk 2 Sam. 19:18.
|
|
13) | kuste de koning Barzillai, |
|
Nemende van hem afscheid, met dankzegging en wensing alles goeds. Zie Gen. 29:11.
|
|
14) | hij weder naar zijn plaats. |
|
Barzillai keerde weder naar Rogelim.
|
|
15) | had den koning overgevoerd, |
|
Of, geleidde den koning; en alzo in 2 Sam. 19:41.
|
|
16) | een gedeelte |
|
Hebreeuws, de helft; hetwelk altemet voor een gedeelte genomen wordt.
|
|
17) | Israëls. |
|
Dat is, der andere stammen.
|
|
18) | gestolen, |
|
Dat is, als steelsgewijze, zonder ons te ontbieden, alleen geleid.
|
|
19) | gevoerd, |
|
Of, gevoerd? Alle mannen Davids nu [waren] bij hem; te weten, bij den koning, die al zijn officieren en krijgslieden bij zich had.
|
|
20) | met hem? |
|
Dat is, Davids officieren en krijgslieden waren allen met David, en hielden het met die van Juda, die David zelf daartoe bewogen had, boven 2 Sam. 19:11,12,14. Hierom spraken die van Juda te stouter.
|
|
21) | ons na verwant is; |
|
Hebreeuws, mij; te weten, den stam van Juda.
|
|
22) | Hebben wij dan |
|
Zij willen zeggen: Meent gij dat de koning ons daartoe gekocht heeft door goede beloften of geschenken?
|
|
23) | enigszins gegeten |
|
Hebreeuws, etende gegeten.
|
|
24) | konings kost, |
|
Hebreeuws, van den koning.
|
|
25) | Wij hebben |
|
Hebreeuws, ik; te weten, Israël; en alzo in het volgende.
|
|
26) | tien delen |
|
Hebreeuws, handen. Dit zeggen zij omdat zij tien stammen waren, en overzulks tien stemmen hadden.
|
|
27) | koning, |
|
Dat is, aan den koning in het algemeen, of aan het koninkrijk, en ook aan dezen koning David, dien wij met onzen algemene stemmen gekozen hebben; 2 Sam. 5:1.
|
|
28) | ons woord |
|
Dat is, dat wij niet de voorstemming en den voortocht gehad hebben in deze zaak.
|
|
29) | harder |
|
Dat is, sterker, krachtiger, zulks dat die van Israël tegen hen niet konden opkomen, maar moesten aflaten.
|
|