1) | ontheiligd had, |
|
Te weten, beslapende Bilha zijns vaders bijwijf, Gen. 35:22. Zie Gen. 49:4.
|
|
2) | eerstgeboorte |
|
Dat is, het recht, dat de eerstgeborene had boven zijn broeders, genietende dubbele portie of deel in het erfgoed, Deut. 21:17. Dit werd Jozef en zijnen zonen gegeven, want in de uitdeling van het land Kanaän zijn Efraïm en Manasse nevens de andere stammen in het lot gesteld, om hun deel te hebben. Zie van Jozef Gen. 48:22, en van zijn zonen, Gen. 48:5.
|
|
3) | Juda |
|
Van de heerlijkheid en treffelijkheid van Juda, zie Gen. 49:8, enz.
|
|
4) | uit hem; |
|
Anders, hij werd tot een voorganger voor, of, boven hem; te weten, boven Jozef. Of, aangaande den voorganger was hij meer dan hij; te weten, dan Jozef. Eerst zijn de koningen, daarna de vorsten of regenten des lands, uit den stam van Juda, uit den huize Davids geweest, tot de tijden van Herodes, als de Silo gekomen is; Gen. 49:10.
|
|
5) | de eerstgeboorte |
|
Te weten, zoveel de dubbele portie der goederen aanging, gelijk 1 Kron. 5:1 gezegd is. Zie Gen. 48:5, en Gen. 49:22, enz.
|
|
6) | Tiglath-pilneser, |
|
Hij wordt ook Tiglath-Pileser genoemd #2Kon. 15:29, en 2 Kon. 16:7.
|
|
7) | hij was de vorst |
|
Te weten, Joël, die de zoon Hanoch, den eerstgeborene van Ruben, schijnt geweest te zijn, en daarom vorst der Rubenieten.
|
|
8) | zijn broederen |
|
Te weten, Hanochs broeders, die 1 Kron. 5:3 uitgedrukt werden.
|
|
9) | gesteld |
|
Zie onder, 1 Kron. 5:17.
|
|
10) | die woonde |
|
Versta dit van Bela, of van zijn geslacht, of in het algemeen van Ruben en zijne nakomelingen. Zie Joz. 13:15,16, waar Rubens erfdeel ook beschreven wordt.
|
|
11) | den ingang |
|
Dat is, van de rivier Eufraat tot aan de Jordaan.
|
|
12) | hun vee |
|
Te weten, der broeders van Joël, waarvan 1 Kron. 5:7 gesproken is.
|
|
13) | voerden |
|
Hebreeuws, maakten, of, deden.
|
|
14) | Hagarenen, |
|
Dezen zijn Ismaëlieten geweest, en worden Hagarenen genoemd omdat zij van Hagar de dienstmaagd van Abraham, Ismaëls moeder, afkomstig waren.
|
|
15) | die vielen |
|
Te weten, de Hagarenen.
|
|
16) | zij woonden |
|
Te weten, de Israëlieten.
|
|
17) | bleven |
|
Te weten, om hun eigen landpalen te beschermen, terwijl hun broeders den krijg voerden.
|
|
18) | Dezen zijn de kinderen van Abihail, |
|
Te weten, die, van welken straks gesproken is, 1 Kron. 5:13.
|
|
19) | in haar onderhorige |
|
Dat is, in de kleine steden, dorpen en vlekken, behorende onder de grote steden. Hebreeuws, dochteren.
|
|
20) | Saron, |
|
Waar goede weide was. Dit Saron was in Gilead gelegen. Zie van een ander Saron in Efraïm, Hoogl. 2:1.
|
|
21) | Jotham, |
|
Toen hij het koninkrijk als stadhouder zijns vaders bediende, dewijl zijn vader van melaatsheid geslagen was; 2 Kon. 15:5.
|
|
22) | Jerobeam, |
|
Versta hier, Jerobeam, den tweeden van dien naam, den zon van Joas, 2 Kon. 13:13, en 2 Kon. 14:23; want Jerobeam, de zoon van Nebat, was al lang dood.
|
|
23) | boog spannende, |
|
Zie de aantekening onder, 1 Kron. 8:40.
|
|
24) | Jethur, |
|
Zie van dezen Gen. 25:15, waar te zien is dat zij Israëlieten geweest zijn.
|
|
25) | Nafis, |
|
Zie van dezen Gen. 25:15, waar te zien is dat zij Israëlieten geweest zijn.
|
|
26) | Nodab. |
|
Zie van dezen Gen. 25:15, waar te zien is dat zij Israëlieten geweest zijn.
|
|
27) | werden geholpen |
|
Te weten, van God, 1 Kron. 5:22.
|
|
28) | tegen hen, |
|
Te weten, tegen de Hagarenen.
|
|
29) | verwonden, |
|
Dat is, die dodelijk verwond zijnde, van de kwetsuur stierven.
|
|
30) | van God was; |
|
Dat is, God streed voor hen tegen hun vijanden.
|
|
31) | gevankelijk |
|
Te weten, naar Assyrië. Zie 2 Kon. 17:6, en 2 Kon. 15:29.
|
|
32) | en den berg Hermon. |
|
Zie Deut. 3:9.
|
|
33) | nagehoereerd, |
|
Te weten, met menigerlei schrikkelijke afgoderij, gelijk verhaald wordt 2 Kon. 17:7, enz.
|
|
34) | Zo verwekte |
|
Zie 2 Kon. 15:19.
|
|
35) | hij bracht hen te Halah, |
|
Versta dit van de eerste wegvoering, waarvan 2 Kon. 15:29; maar 2 Kon. 17:6 wordt verhaald de laatste wegvoering door Salmanasser.
|
|
36) | tot op dezen dag. |
|
Dat is, daar zijn zij tot op dezen dag. Versta, dat deze wegvoering duurde tot op dien dag, of dat zij daar woonden tot op dien dag, in welken dit geschreven is.
|
|