1)Simei
Deze Simeï is de zoon van Gerson niet geweest, maar de zoon van Ladan. Van de nakomelingen van Simeï, den zoon van Gerson, wordt gesproken 1 Kron. 23:10.
 
2)der vaderen
Dat is, der vaderlijke geslachten.
 
3)Simei
Van den broeder van Ladan, boven, 1 Kron. 23:7.
 
4)Zina,
Anders, Ziza, 1 Kron. 23:11.
 
5)hadden
Hebreeuws, en vermenigvuldigden de kinderen niet.
 
6)waren zij
Dat is, zij werden voor een vaders huis gerekend, te weten in het huis van hunnen vader Simeï.
 
7)dat hij heiligde
Te weten, om de heilige dingen heiliglijk te mogen behandelen en bedienen, waartoe dezelve van God geheiligd en verordineerd waren; onder deze heilige dingen kan men verstaan de beide altaren, de tafel, den gouden kandelaar, de ark des verbonds, enz.; wanneer iemand anders dan de priesters deze dingen aanroerde, zo wordt gezegd dat die dingen veronreinigd of ontheiligd werden.
 
8)de allerheiligste
Hebreeuws, de heiligheid der heiligheden.
 
9)te zegenen.
Zie den vorm van zegening, Num. 6:24.
 
10)zijn kinderen
Hij wil zeggen dat de zonen van Mozes in de bediening der geestelijke zaken den anderen Levieten of Kehathieten gelijk zijn gebleven, die van het priesterlijke huis Aärons niets waren; alhoewel hun vader een politiek regent was. Zie wijders onder, 1 Kron. 26:29.
 
11)De kinderen
Hier staat kinderen voor kind, gelijk Gen. 46:23, en 1 Kron. 2:8,31. En hij wordt het hoofd genaamd, dat is de eerste, alhoewel daar geen tweede wordt uitgedrukt, omdat hij de eerstegeborene zijns vaders was. Alzo staat er Matth. 1:25, dat Jezus de eerstgeboren zoon van Maria was, waaruit geenszins bewezen kan worden dat de heilige maagd Maria daarna meer zonen of kinderen gehad heeft.
 
12)broeders,
Dat is, neven; te weten, huns vaders broeders zonen.
 
13)namen ze.
Te weten, ten huwelijk.
 
14)van twintig jaren oud
Hebreeuws, van den zoon twintig jaar.
 
15)had gezegd:
Of, zeide; te weten, nadat hij de ark des verbonds tot zich genomen en op den berg Zions had laten brengen.
 
16)aangaande
Te weten, had David gezegd.
 
17)dat zij den tabernakel,
Deze last was hun opgelegd, Num. 4, doch niet langer dan de tabernakel van de ene plaats tot de andere moest verzet en verdragen worden. Hier geeft dan David reden, waarom hij den Levieten anderen last heeft opgelegd in of omtrent den tempel dan zij hadden omtrent den tabernakel, die somtijds verplaatst werd; hetwelk niet geschiedde nadat God een zekere plaats verkoren had, waar Hij voortaan gestadig wilde gediend wezen. En dewijl de Levieten nu omtrent den tempel zwaarderen last en dienst zouden hebben, dan toen de tabernakel er nog was, zo heeft men tot die bediening meer personen moeten gebruiken, en daarom tot dezen dienst laten komen, die twintig jaren oud waren en daarboven, 1 Kron. 23:24.
 
18)woorden van David
Dat is, bevel, ordinantie, die hij gemaakt heeft door ingeving des Heiligen Geestes, of naar het aanzeggen der profeten.
 
19)werden de kinderen
Hebreeuws, waren dezen het getal der, enz.
 
20)aan de hand
Zie Num. 3:6,9, en Num. 18:2,3.
 
21)der zonen van Aaron
Dat is, der priesters. Alzo ook 1 Kron. 23:32.
 
22)alle heilige dingen,
Hebreeuws, aller heiligheid.
 
23)tot het brood
Hetwelk ordelijk in twee rijen gelegd werd op de tafel voor den voorhang van het allerheiligste.
 
24)de meelbloem
Zie Lev. 2:1.
 
25)tot de pannen
Dat is, tot het gebakkene in de pannen.
 
26)het gerooste,
Anders, gebradene, gefruite, gefrikasseerde.
 
27)tot alle mate
Versta dit alzo, dat de Levieten daarop moesten achtgeven, dat het spijsoffer zijn rechte en behoorlijke maat had van meelbloem, olie en wijn.
 
28)afmeting;
Dat is, zij moesten ook de plaatsen in den tempel recht afmeten, in welke dit of dat deel van den godsdienst verricht zou worden, of waar iets geschieden of niet geschieden mocht.
 
29)alle morgens
Hebreeuws, in morgen, in morgen.
 
30)hoogtijden
Ja zij moesten ook achtgeven op de dagelijkse avond- en morgenoffers, ook op die, welke voor particuliere personen door de priesters geofferd werden.
 
31)hun broederen,
Dat is, hunner bloedverwanten.