1) | Zabad, |
|
1 Kron. 11:41, wordt wederom zijner gedacht.
|
|
2) | kinderen van Kaleb |
|
Te weten, die hij bij Hazuba gewonnen heeft; want die hij bij Jerioth gewonnen heeft, zijn verhaald 1 Kron. 2:18, en die hij bij Efrath gewonnen heeft, worden verhaald 1 Kron. 2:19,20.
|
|
3) | vader |
|
Dat is, van welken de inwoners van Zif hun oorsprong genomen hebben; welke stad gelegen was in den stam van Juda, Joz. 15:55. Zie de aantekening op 1 Sam. 23:19.
|
|
4) | Beth-zur. |
|
Dat is, der Bethzurieten, of der inwoners van Bethzur, een stad gelegen in den stam van Juda; Joz. 15:58.
|
|
5) | De kinderen van Jochdai |
|
Anders, en de kinderen [van Moza] waren Jochdai, welks kinderen zijn Regem.
|
|
6) | Uit het bijwijf |
|
Anders, Maächa, Kalebs bijwijf, baarde Seber, enz.
|
|
7) | vader van Madmanna, |
|
Madmanna, Machbena en Gibea zijn namen van steden in den stam van Juda, zodat men door vader in 1 Kron. 2:49 moet verstaan den eersten inwoner en voorplanter dezer steden, van welken de inwoners dier steden voortgekomen zijn, gelijk 1 Kron. 2:42,45,51,52.
|
|
8) | Achsa. |
|
Deze was des eersten Kalebs oudste dochter.
|
|
9) | Kaleb, |
|
Deze Kaleb is de tweede van dien naam, een zoon van Hur, dien Kaleb, de eerste van dien naam, had gewonnen bij zijn bijwijf Efrath, 1 Kron. 2:19. Zodat deze Kaleb, van welken in 1 Kron. 2:50 gesproken wordt, was een zoonszoon van den eersten Kaleb.
|
|
10) | de vader van |
|
Dat is, der Israëlieten, die in Kiriath-Jearim gewoond hebben.
|
|
11) | vader der Bethlehemieten; |
|
Versta dit alzo, dat deze Salma maar ten dele vader van de inwoners van Bethlehem geweest is; want Boas de Bethlehemiet was van een anderen Salma, die de zoon van Nahesson was. Zie 1 Kron. 2:11.
|
|
12) | Haref, |
|
Onder, 1 Kron. 4:4, wordt hij Penuel genoemd.
|
|
13) | Hazihammenuchoth. |
|
Anders, de helft van Menuchoth; dat is van diegenen, die de helft van het land Menuchoth bewoonden. Dat Menuchot een zeker landschap geweest is, nemen enigen af uit 1 Kron. 8:6, waar het genoemd wordt Manahath. Het was gelegen aan de grenzen van Juda, Benjamin en Dan.
|
|
14) | Jithrieten, |
|
Deze en de navolgende schijnen geslachten of huizen geweest te zijn in de stad Kiriath-Jearim, die van Sobal zijn voortgekomen.
|
|
15) | De kinderen van Salma |
|
Dat is, de nakomelingen.
|
|
16) | Atroth, |
|
Zie Joz. 16:2,5,7.
|
|
17) | der schrijvers, |
|
Deze schrijvers waren afkomstig van Jethro, den schoonvader van Mozes, en zij woonden als vreemdelingen onder het volk Gods. En opdat zij ook enigen dienst het volk Gods deden, zo waren zij gesteld tot schrijvers, dat is, als publieke notarissen, die contracten en dergelijke acten stelden en daarvan boek hielden. Zij worden hier verhaald, omdat zij onder den stam van Juda woonden. Zie Richt. 1:16.
|
|
18) | Kenieten, |
|
Dat is, de nakomelingen van Jethro, Richt. 1:16.
|
|
19) | Hammath, |
|
Deze Hamath schijnt geweest te zijn een van de voornaamsten onder de Kenieten, en een vader der Rechabieten, die hun woning in den stam van Juda genomen hadden. Zie Jer. 35:2. En worden alzo deze Kenieten onderscheiden van de Kenieten, die van Theber afkomstig waren en hadden hun woning genomen bij Kedes in den stam van Nafthali of van Manasse. Zie Richt. 4:11.
|
|
20) | Rechab. |
|
Van Rechab of de Rechabieten, zie Jer. 35:2.
|
|