1) | geschiedde |
|
Deze historie wordt ook beschreven 2 Sam. 7, bijna met dezelfde woorden; zie aldaar breder verklaring der duistere plaatsen.
|
|
2) | als David |
|
Dat is, toen hij tot rust en vrede gekomen was.
|
|
3) | opgevoerd |
|
2 Sam. 7:6 staat hierbij, uit Egypte.
|
|
4) | Ik ben |
|
Dit wordt gezegd ten aanzien dat de tabernakel in geen vaste plaats is gebleven, zowel toen Israël in de woestijn was, als toen het in het land Kanaän is geweest.
|
|
5) | gegaan |
|
Hebreeuws, geweest.
|
|
6) | van tent tot tent, |
|
Hebreeuws, uit de tent in de tent.
|
|
7) | Overal, |
|
Dat is, waarheen de ark des verbonds gebracht werd, boven welke Ik mijne tegenwoordigheid betoon.
|
|
8) | niet meer |
|
Dat is, het zal van de ene plaats tot de andere niet vervoerd worden.
|
|
9) | kinderen |
|
Dat is, de boze mensen, die geheel ter ongerechtigheid overgegeven zijn.
|
|
10) | vernederd; |
|
Dat is, gedempt, tenonder gebracht.
|
|
11) | dat u |
|
Dat is, dat Hij u nakomelingen geven zou, die uw koninkrijk zouden beërven. Zie onder, 1 Kron. 17:25,27.
|
|
12) | de HEERE |
|
Dat is, Ik, want de Heere spreekt hier.
|
|
13) | uw dagen |
|
Te weten, de dagen uws levens.
|
|
14) | dat gij heengaat |
|
Dat is, dat gij sterven zult.
|
|
15) | zal Ik |
|
Vergelijk 2 Sam. 7:12 met de aantekening.
|
|
16) | zijn koninkrijk |
|
Versta hier, niet alleen Salomo en andere nakomelingen van David, maar ook Christus zelf; want Salomo's rijk heeft niet altoos geduurd, maar het rijk van Christus duurt in eeuwigheid. Vergelijk Luk. 1:32,33.
|
|
17) | Die |
|
Salomo heeft een huis van hout en steen getimmerd, maar Christus een geestelijk huis, hetwelk is zijn kerk.
|
|
18) | tot in der eeuwigheid. |
|
Dat past alleen op Christus, niet op Salomo.
|
|
19) | die voor u |
|
Hierbij verstaat hij Saul, die vanwege zijn ongehoorzaamheid van het koninkrijk afgestoten is.
|
|
20) | in Mijn Koninkrijk |
|
Dat is, in mijn kerk.
|
|
21) | Naar al deze |
|
Dat is, naar al deze woorden door gezichten geopenbaard en bevolen.
|
|
22) | bleef |
|
Te weten, zolang totdat hij zijn gebed geëindigd had, hetwelk hier volgt.
|
|
23) | voor het aangezicht |
|
Versta dit alzo, dat David voor de ark des verbonds gezeten heeft, die een teken was van de tegenwoordigheid des Heeren.
|
|
24) | Wie ben ik, |
|
Zie Gen. 32:10.
|
|
25) | tot hiertoe |
|
Te weten, tot de koninklijke waardigheid.
|
|
26) | tot van verre |
|
Dat is, van zaken, die nog ver zijn, en die eerst lang na mijn tijd zouden geschieden.
|
|
27) | Gij hebt mij |
|
Zie 2 Sam. 7:19. Of aldus: Gij hebt mij aangezien naar de wijze eens mensen van hogen staat, [te weten, daar ik maar een schaapsherder was].
|
|
28) | naar menselijke wijze |
|
Te weten, mij door Nathan zeer goedertierenlijk aansprekende. Hebreeuws, naar de wijze [of orde] eens mensen.
|
|
29) | verhoging, |
|
Of, voortreffelijkheid, of uitnemendheid.
|
|
30) | Wat zal David |
|
Alsof hij zeide: Mij ontbreken woorden om uw weldaden naar behoren te roemen.
|
|
31) | aan U knecht? |
|
Te weten, bewezen.
|
| No Link found
|
|
32) | om Uws knechts wil, |
|
Door den knecht des Heeren verstaan hier sommigen Jezus Christus den Zaligmaker, den vaderen beloofd, gelijk Jes. 49:6, en elders.
|
|
33) | naar Uw hart, |
|
Dat is, naar uw goedgunstigheid.
|
|
34) | naar alles, |
|
Hetwelk blijkt en bewezen wordt met al de wonderwerken en daden, die Gij van den aanbeginne der wereld hebt gedaan, inzonderheid aan onze vaderen, gelijk wij van hen gehoord hebben.
|
|
35) | hetwelk God |
|
Israël heeft God niet gezocht, maar God heeft Israël gezocht en zich tot een volk verkoren, om zich toe te eigenen en te heiligen. Dit is ook te verstaan van het geestelijke Israël, dat is de uitverkoren kinderen Gods; want niemand komt tot Christus, de fontein des levens, tenzij dat de Vader hem trekke.
|
|
36) | het worde waar, |
|
Te weten, dat Gij tot uw knecht gesproken hebt.
|
|
37) | hebt voor het oor |
|
Te weten, door den profeet Nathan, hem te kennen gevende wat Gij in uw raad over hem besloten hebt.
|
|
38) | in zijn hart |
|
Dit is hier ingevoegd uit 2 Sam. 7:27.
|
|
39) | te bidden. |
|
Wat David te dezer tijd gebeden heeft, wordt breder beschreven 2 Sam. 7.
|
|