1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16


1Aangaande nu de dingen, waarvan gij mij geschreven hebt: het is een mens1) goed geen vrouw aan te raken.3)
2Maar om der hoererijen4) wil zal een iegelijk man zijn eigen vrouw5) hebben, en een iegelijke vrouw zal haar eigen man hebben.
3De man zal aan de vrouw de schuldige6) goedwilligheid betalen; en desgelijks ook de vrouw aan den man.
4De vrouw heeft de macht7) niet over haar eigen lichaam, maar de man; en desgelijks ook de man heeft de macht niet over zijn eigen lichaam, maar de vrouw.
5Onttrekt u elkander niet, tenzij dan met beider toestemming voor een tijd, opdat gij u tot vasten en bidden moogt8) verledigen; en komt wederom bijeen, opdat u de satan niet verzoeke,9) omdat gij u niet kunt onthouden.
6Doch dit zeg ik uit toelating, niet uit bevel.
7Want ik wilde10), dat alle mensen waren, gelijk als ikzelf ben; maar een iegelijk heeft zijn eigen gave van God, de een wel aldus, maar de andere alzo.
8Doch ik zeg den ongetrouwden11), en den weduwen: Het is hun goed, indien zij blijven, gelijk als ik.
9Maar indien zij zich niet kunnen onthouden, dat zij trouwen; want het is beter te trouwen dan te branden.13)
10Doch den getrouwden gebiede niet ik,14) maar de Heere, dat de vrouw van den man niet scheide.
11En indien zij15) ook scheidt, dat zij16) ongetrouwd blijve, of met den man verzoene; en dat de man de vrouw niet verlate.
12Maar den anderen zeg17) ik,18) niet de Heere:19) Indien enig broeder een ongelovige20) vrouw heeft, en dezelve tevreden is bij hem te21) wonen, dat hij ze niet verlate.
13En een vrouw, die een ongelovige man heeft, en hij tevreden is bij haar te wonen, dat zij hem niet verlate.
14Want de ongelovige man is geheiligd door de vrouw,22) en de ongelovige vrouw is geheiligd door den man; want anders waren uw kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig.24)
15Maar indien de ongelovige scheidt, dat hij25) scheide. De broeder of de zuster wordt in zodanige26) gevallen niet dienstbaar gemaakt;27) maar God heeft ons tot vrede geroepen.28)
16Want wat weet gij, vrouw, of gij29) den man zult zalig maken?30) Of wat weet gij, man, of gij de vrouw zult zalig maken?
17Doch gelijk31) God aan een iegelijk heeft uitgedeeld, gelijk de Heere een iegelijk geroepen heeft, dat hij alzo wandele; en alzo verordene ik in al de Gemeenten.
18Is iemand, besneden zijnde, geroepen, die late zich geen voorhuid aantrekken; is iemand, in de voorhuid33) zijnde, geroepen, die late zich niet besnijden.
19De besnijdenis is niets, en de voorhuid is niets, maar de onderhouding der geboden Gods.
20Een iegelijk blijve in die35) beroeping, daar hij in geroepen is.
21Zijt gij, een dienstknecht zijnde, geroepen, laat u dat36) niet bekommeren; maar indien gij ook kunt vrij worden,37) gebruik dat liever.
22Want die in den Heere geroepen is,38) een dienstknecht zijnde, die is een vrijgelatene39) des Heeren; desgelijks ook, die vrij zijnde geroepen40) is, die is een dienstknecht van41) Christus.
23Gij zijt duur gekocht,42) wordt geen dienstknechten43) der mensen.
24Een iegelijk, waarin hij geroepen is, broeders, die blijve in hetzelve bij God.44)
25Aangaande de maagden nu, heb ik geen bevel des45) Heeren; maar ik zeg mijn46) gevoelen, als die barmhartigheid van den Heere gekregen heb, om getrouw te zijn.47)
26Ik houde dan dit goed te zijn48), om den aanstaanden nood,49) dat het, zeg ik, den mens goed is alzo te zijn.50)
27Zijt gij aan een vrouw verbonden, zoek geen ontbinding; zijt gij ongebonden van een vrouw, zoek geen vrouw.
28Maar indien gij ook trouwt, gij zondigt niet; en indien een maagd trouwt, zij zondigt niet. Doch dezulken zullen verdrukking hebben52) in het vlees;53) en ik spare ulieden.
29Maar dit zeg ik, broeders, dat de tijd voorts55) kort is; opdat ook die vrouwen hebben, zouden zijn als niet hebbende;56)
30En die wenen,57) als niet wenende; en die blijde zijn,58) als niet blijde zijnde; en die kopen, als niet bezittende;59)
31En die deze wereld gebruiken, als niet misbruikende; want de gedaante dezer60) wereld gaat voorbij.
32En ik wil, dat gij zonder bekommernis zijt. De ongetrouwde bekommert zich62) met de dingen des Heeren, hoe hij den Heere zal behagen;
33Maar die getrouwd is, bekommert zich met63) de dingen der wereld, hoe64) hij de vrouw zal behagen.65)
34Een vrouw en een maagd zijn onderscheiden. De ongetrouwde bekommert zich met de dingen des Heeren, opdat zij heilig zij, beide aan lichaam en aan geest; maar die getrouwd is, bekommert zich met de dingen der wereld, hoe zij den man zal behagen.
35En dit zeg ik tot uw eigen66) voordeel; niet opdat ik een strik over u67) zou werpen, maar om u te leiden tot hetgeen wel voegt, en bekwaam is, om den Heere wel aan te hangen, zonder herwaarts en derwaarts getrokken te worden.
36Maar zo iemand acht, dat hij ongevoegelijk70) handelt met zijn maagd, indien zij over den jeugdigen tijd gaat, en het alzo moet geschieden;71) die doe wat hij wil, hij zondigt niet; dat zij trouwen.
37Doch die vast staat in zijn hart, geen noodzaak hebbende, maar macht heeft over zijn eigen wil, en dit in zijn hart besloten heeft, dat hij zijn maagd zal bewaren, die73) doet wel.
38Alzo dan, die haar ten huwelijk uitgeeft, die doet wel; en die ze ten huwelijk niet uitgeeft, die doet beter.74)
39Een vrouw is door de wet verbonden75), zo langen tijd haar man leeft;76) maar indien haar man ontslapen is, zo is zij vrij, om te trouwen, dien zij wil, alleenlijk in den Heere.77)
40Maar zij is gelukkiger, indien78) zij alzo blijft, naar mijn gevoelen. En ik meen ook den79) Geest Gods te hebben.