1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150


Psalmen 29
1Een psalm van David. Geeft den HEERE, gij kinderen der machtigen! geeft den HEERE eer en sterkte.
2Geeft den HEERE de eer Zijns Naams, aanbidt den HEERE in de heerlijkheid des heiligdoms.
3De stem des HEEREN is op de wateren, de God der ere dondert; de HEERE is op de grote wateren.
4De stem des HEEREN is met kracht, de stem des HEEREN is met heerlijkheid.
5De stem des HEEREN breekt de cederen; ja, de HEERE verbreekt de cederen van Libanon.
6En Hij doet ze huppelen als een kalf, de Libanon en Sirjon als een jongen eenhoorn.
7De stem des HEEREN houwt er vlammen vuurs uit.
8De stem des HEEREN doet de woestijn beven; de HEERE doet de woestijn Kades beven.
9De stem des HEEREN doet de hinden jongen werpen, en ontbloot de wouden; maar in Zijn tempel zegt Hem een iegelijk eer.
10De HEERE heeft gezeten over den watervloed; ja, de HEERE zit, Koning in eeuwigheid.
11De HEERE zal Zijn volk sterkte geven; de HEERE zal Zijn volk zegenen met vrede.


[Vorig hoofdstuk][Volgend hoofdstuk]