1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150


Psalmen 149
1Hallelujah! Zingt den HEERE een nieuw lied; Zijn lof zij in de gemeente Zijner gunstgenoten.
2Dat Israel zich verblijde in Dengene, Die hem gemaakt heeft; dat de kinderen Sions zich verheugen over hun Koning.
3Dat zij Zijn Naam loven op de fluit; dat zij Hem psalmzingen op de trommel en harp.
4Want de HEERE heeft een welgevallen aan Zijn volk; Hij zal de zachtmoedigen versieren met heil.
5Dat Zijn gunstgenoten van vreugde opspringen, om die eer; dat zij juichen op hun legers.
6De verheffingen Gods zullen in hun keel zijn; en een tweesnijdend zwaard in hun hand;
7Om wraak te doen over de heidenen, en bestraffingen over de volken;
8Om hun koningen te binden met ketenen, en hun achtbaren met ijzeren boeien;
9Om het beschreven recht over hen te doen. Dit zal de heerlijkheid van al Zijn gunstgenoten zijn. Hallelujah!


[Vorig hoofdstuk][Volgend hoofdstuk]