1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22


1En toen Het het zevende zegel geopend had,1) werd er een stilzwijgen in den hemel,2) omtrent van een half uur.
2En ik zag de zeven engelen,3) die voor God stonden; en hun werden zeven bazuinen gegeven.4)
3En er kwam een andere engel, en stond5) aan het altaar, hebbende een gouden wierookvat; en hem werd veel reukwerks gegeven, opdat hij het met6) de gebeden aller heiligen7) zou leggen op het gouden altaar, dat voor den troon is.
4En de rook des reukwerks, met de gebeden der heiligen,8) ging op van de hand9) des engels voor God.
5En de engel nam het wierookvat, en vulde10) dat met het vuur des altaars, en11) wierp het op de aarde;12) en er geschiedden stemmen,13) en donderslagen, en bliksemen, en aardbeving.
6En de zeven engelen,14) die de zeven bazuinen hadden, bereidden zich om te bazuinen.
7En de eerste engel heeft gebazuind, en er is geworden15) hagel en vuur,16) gemengd met bloed, en zij zijn op de aarde geworpen; en het derde deel der bomen is verbrand, en al het groene gras is verbrand.
8En de tweede engel heeft gebazuind, en er werd iets als een grote berg, van vuur brandende, in de zee geworpen;18) en het derde deel der zee is bloed geworden.
9En het derde deel der schepselen in de zee, die leven hadden, is gestorven; en het derde deel der schepen is vergaan.
10En de derde engel heeft gebazuind, en er is een grote ster, brandende als een fakkel, gevallen uit den hemel, en is gevallen op het derde deel der rivieren, en op de fonteinen der wateren.
11En de naam der ster wordt genoemd Alsem;20) en het derde deel der wateren werd tot alsem; en vele mensen zijn gestorven van de wateren, want zij waren bitter geworden.
12En de vierde engel heeft gebazuind, en het derde deel der zon21) werd geslagen, en het derde deel der maan, en het derde deel der sterren; opdat het derde deel derzelve zou verduisterd worden, en dat het derde deel van den dag niet zou lichten; en van den nacht desgelijks.
13En ik zag, en ik hoorde een engel vliegen in het midden des hemels, zeggende met grote stem: Wee, wee, wee, dengenen, die op de aarde wonen, van de overige stemmen der bazuin der drie engelen, die nog bazuinen zullen.