1)Jordaan van Jericho.
Der Jordaan van Jericho; dat is, die nabij Jericho passeert of, die een veer bij Jericho had.
 
2)Balak,
Deze Balak was in dezen tijd koning der Moabieten, Num. 22:4. Zie van hem breder Richt. 11:25, en Micha 6:5.
 
3)Zo vreesde Moab zeer
Hier wordt vervuld wat Exod. 15:15 voorzegd is.
 
4)was beangstigd
Of, werd verdrietig, gelijk Exod. 1:12.
 
5)de oudsten der Midianieten:
Zij worden vorsten genaamd Num. 22:8.
 
6)oplikken
Dat is, opeten en verteren.
 
7)al wat rondom ons is,
Hebreeuws, al onze rondommen, of, onze rondommigheden.
 
8)Bileam,
Hij wordt Joz. 13:22 genoemd een voorzegger. Zie onder, Num. 24:1. De apostel Petrus noemt hem een profeet, 2 Petr. 2:16.
 
9)Pethor,
Een stad in Mesopotamië, onder, Num. 23:7; Deut. 23:4.
 
10)rivier is,
Te weten, de Eufraat.
 
11)in het land der kinderen zijns volks,
Dat is, in zijn, te weten Bileams vaderland, hetwelk was Mesopotamië, gelijk blijkt onder, Num. 23:7.
 
12)gezicht des lands bedekt,
Hebreeuws, oog. Zie Exod. 10:5,15; alzo Num. 22:11.
 
13)het loon der waarzeggingen
2 Petr. 2:15, wordt het genoemd het loon der ongerechtigheid. Zie Jer. 22:13.
 
14)kwam tot Bileam
Te weten, in den nacht.
 
15)Bileam heeft geweigerd met ons te gaan.
Gelijk Bileam den Moabietischen vorsten minder zeide dan God tot hem gesproken had, alzo boodschappen zij hunnen heer Balak minder dan Bileam hun gezegd had.
 
16)die waren;
Te weten, dan de eerstgezondenen.
 
17)zeer hoog vereren,
Hebreeuws, erende zal ik u eren.
 
18)zijn huis vol zilver en goud gave,
Hebreeuws, de volheid van zijn huis.
 
19)het bevel
Hebreeuws, den mond.
 
20)HEEREN mijns Gods te overtreden,
Hieruit blijkt dat Bileam enigermate den waren God gekend heeft ten aanzien van deze handeling, doch niet geheel noch oprechtelijk.
 
21)ook hier dezen nacht,
Ook; te weten, gelijk de vorige gezanten hebben gedaan.
 
22)opdat ik wete,
Bileam geliet zich, dat hij niet anders in deze zaak doen zou, dan wat God behagen zou, daar hij toch wel wist dat God hem reeds verboden had de Israëlieten te vloeken.
 
23)sta op, ga met hen;
God de HEERE laat Bileam eindelijk toe, dat hij met de gezanten van Balak gaan zal; niet dat het hem aangenaam was, gelijk blijkt Num. 22:22, maar om de boosheid van Bileam des te meer te ontdekken en zijn heerlijkheid er in te openbaren, dat Hij Bileam gedwongen heeft het volk te zeggen, hetwelk deze voorgenomen had te vloeken.
 
24)omdat hij heentoog;
Te weten, met zulk een voornemen, om het volk Gods te vloeken. Anders, als.
 
25)tegenpartij;
Hebreeuws, Satan.
 
26)uitgetrokken zwaard in Zijn hand;
Dat was een teken des toorns en der wraak, gelijk Joz. 5:13, en 1 Kron. 21:16.
 
27)sloeg Bileam de ezelin,
Te weten, met zijn stok, Num. 22:27.
 
28)Ben ik ooit gewend geweest
Hebreeuws, heb ik, de wijze hebbende, de wijze gehad?
 
29)dewijl
Dat is, want gij gaat den weg niet in, dien ik wil dat gij zult ingaan.
 
30)deze weg
Te weten, dien gij voor hebt.
 
31)van Mij afwijkt.
Hebreeuws, tegenover mij; dat is, onder mijn ogen, in mijn tegenwoordigheid.
 
32)is het kwaad in Uw ogen,
Dat is, behaagt het u niet.
 
33)ik zal wederkeren.
Hebreeuws, ik zal mij wederkeren.
 
34)ernstiglijk tot u gezonden,
Hebreeuws, zendende gezonden.
 
35)zal ik nu enigszins
Hebreeuws, zal ik, kunnende kunnen, iets spreken?
No Link found
 
36)iets kunnen spreken?
Te weten, wat ik wil, en God niet wil.
 
37)Kirjath-huzzoth.
Anders, de stad der straten, of, in de stad, die buiten gelegen is.
 
38)slachtte Balak runderen en schapen;
Te weten, tot ene offerande; en de overgebleven stukken aten zij in een maaltijd. Zie onder, Num. 25:2.
 
39)des morgens,
Te weten, des anderen daags, na het feest der offerande.
 
40)des volks.
Te weten, des volks Israëls.