1) | altijd bidden moet, |
|
Dat is, bij alle gelegenheden aanhouden met bidden totdat men verkrijgt, en niet nalatig worden, of den moed verloren geven, al is het dat men niet terstond verhoord wordt.
|
|
2) | Doe mij recht |
|
Of, wreek mij; gelijk ook Luk. 18:7.
|
|
3) | lankmoedig is over hen? |
|
Dat is, langzaam schijnt daartoe te komen, om door het straffen der goddelozen zijne uitverkorenen te verlossen.
|
|
4) | haastelijk recht doen zal. |
|
Grieks in der haast; dat is onverwachts.
|
|
5) | komt, |
|
Namelijk ten oordeel.
|
|
6) | zal Hij ook geloof vinden op de aarde? |
|
Dat is, het getal der gelovigen zal alsdan klein wezen. Doch er zullen er ook alsdan enigen zijn; 1 Thess. 4:15,17.
|
|
7) | bij zichzelven vertrouwden, |
|
Of, op zichzelven.
|
|
8) | op in den tempel |
|
Want de tempel was gebouwd op den berg Moria op het hoogste van de stad, 2 Kron. 3:1.
|
|
9) | bij zichzelven: |
|
Of staande bij zichzelven.
|
|
10) | per week; |
|
Grieks op den sabbat; dat is, ter week. Zie Mark. 16:9.
|
|
11) | geef tienden van alles, |
|
Of, vertien alles.
|
|
12) | van verre staande, |
|
Namelijk ver van het altaar en van het heilige, in het eerste inkomen van den voorhof des tempels, tot een teken van schaamte over zijne zonden.
|
|
13) | sloeg op zijn borst, |
|
Tot een teken van hartelijk leedwezen over deze zonden.
|
|
14) | af |
|
Namelijk van den tempel. Zie Luk. 18:10.
|
|
15) | gerechtvaardigd in zijn huis, |
|
Dat is, van God voor rechtvaardig gehouden, waarvan Rom. 3:20 enz. breder gehandeld wordt.
|
|
16) | die; |
|
Namelijk de Farizeën, dewijl de tollenaar voor God gerechtvaardigd is geweest, en niet de Farizeër, hoewel hij zichzelven voor gerechtvaardigd hield, en ook van de mensen daarvoor gehouden werd.
|
|
17) | aanraken; |
|
Dat is, de handen hun opleggen om te zegenen. Zie Matth. 19:13; Mark. 10:16.
|
|
18) | dezelve. |
|
Namelijk degenen, die de kinderkens brachten.
|
|
19) | verhindert hen niet; |
|
Of, verbiedt hen niet.
|
|
20) | derzulken is het Koninkrijk Gods. |
|
Zie hiervan Matth. 19:14.
|
|
21) | als een kindeken, |
|
Dat is, in nederigheid, eenvoudigheid en oprechtheid; Ps. 131:1,2.
|
|
22) | overste vraagde Hem, |
|
Zie van deze geschiedenis Matth. 19:16.
|
|
23) | een ding ontbreekt u; |
|
Namelijk waaruit gij zult kunnen verstaan hoever gij nog van de volmaaktheid zijt, die gij u laat voorstaan. Zie hiervan verder Matth. 19:21.
|
|
24) | die goed hebben, |
|
Dat is, die rijk zijn en hun vertrouwen stellen op den rijkdom, gelijk Mark. 10:24 verklaard wordt.
|
|
25) | een kemel ga |
|
Of, kabel. Van dit spreekwoord, zie Matth. 19:24.
|
|
26) | mogelijk bij God. |
|
Zie Matth. 19:26.
|
|
27) | veelvoudig weder ontvangen |
|
Deze belofte wordt altijd vervuld door geestelijke gaven, en dikmaals ook door tijdelijke.
|
|
28) | aan den Zoon des mensen, |
|
Anders, dat geschreven is door de profeten van den Zoon des mensen.
|
|
29) | verstonden geen van deze dingen; |
|
Overmits zij nog ingenomen waren met de algemene dwaling van het wereldse koninkrijk van Christus.
|
|
30) | een zeker blinde |
|
Mattheüs zegt, Matth. 20:30, van twee blinden; waarvan zie de vergelijking Mark. 10:46. Hoewel sommigen om de verscheidenheid van de plaatsen, waar dit geschied is, menen dat het een andere geschiedenis zou zijn; doch dit verschil wordt van anderen alzo vergeleken, dat de blinden wel in het ingaan van Jericho hebben beginnen te roepen, doch dat Christus hen eerst heeft ziende gemaakt toen Hij door Jericho gegaan was.
|
|
31) | dat ik ziende mag worden. |
|
Dat is, dat mijne ogen mogen geopend worden, gelijk er staat Matth. 20:33.
|
|