1)omdat hij
Hij wil zeggen dat Machir, omdat hij door zijn kloekheid het land Basan had ingenomen, zo heeft hij een dubbele portie gekregen, daar hem toch zulks ook als den eerstgeborene toekwam; Deut. 21:17.
 
2)de overgebleven
Versta dit van hen, die geen erfdeel hadden ontvangen aan gene zijde der Jordaan.
 
3)naar hun huisgezinnen.
Dat is, die hoofden waren der geslachten, die van hen afkwamen en den naam droegen.
 
4)vielen tien snoeren toe,
Dat is, tien stukken lands, want men placht het land af te meten en uit te delen met touwen en koorden; en versta hier dat de vijf gebroeders, die Joz. 17:2 genoemd staan, vijf loten gehad hebben; maar het zesde lot voor Zelafead, den zoon van Hefer, is op zijn vijf dochters gekomen, dewijl hij geen zoon had nagelaten. Dit maakt samen tien snoeren, of tien delen.
 
5)dochteren
Te weten, die van Manasse afkomstig en door Zelafead gegenereerd waren.
 
6)der beek.
Of, van het dal.
 
7)Deze steden
Te weten, Tappuah en Kana; hij wil zeggen dat de steden en het land der stammen van Efraïm en Manasse onder elkander vermengd waren. Zie boven, Joz. 16:9.
 
8)de zee
Te weten, de Syrische zee.
 
9)zijn landpale;
Dit past op de landpale van Efraïm en ook op de landpale van Manasse.
 
10)Beth-sean
Naderhand genoemd Scythopolis, of, de stad der Scyten; 2 Mach. 12:29. Zie ook 1 Mach. 5:52.
 
11)En-dor
Dit wordt vertaald de fontein Dor. Hieromtrent zijn er velen van de vluchtende soldaten van Sisera verslagen door Barak; Ps. 83:11.
 
12)zij verdreven
Hebreeuws, verdrijvende verdreven zij hen niet.
 
13)de kinderen
Te weten, de beide stammen, zowel Efraïm als Manasse, gelijk blijkt uit Joz. 17:15,16,17.
 
14)ten erfdeel
Dat is, maar zoveel lands, alsof wij maar één stam waren en onder elkander wonen zouden, daar wij toch twee stammen zijn.
 
15)voor zoveel
Deze beide stammen waren in de laatste telling sterk 85. 200. Zie Num. 26:34,37.
 
16)houw
Hij wil zeggen: Houwt het bos af en bereidt den grond tot bouwland, en timmert daar huizen en steden.
 
17)zo zullen
Dat is, zo zult gij het kunnen bezetten en bezitten van het ene einde tot aan het andere.
 
18)gij zult
Dit spreekt Jozua dus vrijmoediglijk, steunende op de belofte Gods; boven, Joz. 13:6.