1) | David |
|
Te weten, nadat hij Jeruzalem had ingenomen en meester geworden was van den burg Zion, op welken hij de ark des Heeren wilde laten brengen.
|
|
2) | Indien |
|
Hebreeuws, zo het aan, of bij ulieden goed [is].
|
|
3) | ons ons uitbreiden, |
|
Hebreeuws, laat ons uitbarsten, of uitbreken, en laat ons zenden; dat is, wijd en zijd aan alle plaatsen in Israël uitzenden. Het is een verbloemde manier van spreken, genomen van de overvloeiende wateren.
|
|
4) | met haar voorsteden, |
|
Hebreeuws, harer voorsteden.
|
|
5) | wij hebben |
|
Dat is, wij hebben niet veel daarop gepast, noch grote achting op dezelve gegeven; want dewijl de ark te Kiriath-Jearim was, en de tabernakel met het altaar, waar men de offeranden op offerde, te Gibeon stond, zo maakten velen onder de Israëlieten geen groot werk van de ark, maar zij deden hun godsdienst in den tabernakel, die zonder ark was.
|
|
6) | die zaak |
|
Dat is, deze voorstelling des konings beviel het ganse volk wel, en het vond zulks al goed.
|
|
7) | Sichor af, |
|
Zie van deze rivier Joz. 13:3,5. Dit was de uiterste grens des lands Kanaän tegen het zuiden, gelijk Hamath de uiterste grens was tegen het noorden. Zodat hier de gehele lengte des lands Kanaäns te kennen wordt gegeven.
|
|
8) | de ark Gods |
|
Deze historie wordt eerst beschreven 2 Sam. 6:2, enz.
|
|
9) | Kirjath-jearim. |
|
Daar was zij gebracht toen zij uit der Filistijnen land kwam, 1 Sam. 6:21, en 1 Sam. 7:1.
|
|
10) | Baäla, |
|
Baäla en Kiriath-Jearim was een en dezelfde stad, Joz. 15:9,60.
|
|
11) | cherubim |
|
Zie de aantekening 1 Sam. 4:4.
|
|
12) | zij voerden |
|
Dit was tegen het uitgedrukte bevel Gods, Num. 4:15, waar de Heere beveelt dat de priesters de ark op hun schouders dragen zullen. Zie onder, 1 Kron. 15:2,13.
|
|
13) | Gods |
|
Die zijn tegenwoordigheid boven de ark openbaarde. Alzo 1 Kron. 13:10. Zie 2 Sam. 6:2.
|
|
14) | Chidon |
|
Anders, Nachon, 2 Sam. 6:6.
|
|
15) | struikelden. |
|
Zie 2 Sam. 6:6.
|
|
16) | ontstak |
|
Niemand mocht de ark met de hand aanroeren, dan alleen de priesters, Num. 4:15, van welk geslacht Uza niet was, hoewel hij een Leviet was.
|
|
17) | ontstak, |
|
Zie 2 Sam. 6:8.
|
|
18) | hij diezelve plaats |
|
Te weten, David, gelijk 2 Sam. 5:20.
|
|
19) | Perez-uza, |
|
Dat is, scheur, of reet van Uzoe.
|
|
20) | tot op dezen dag. |
|
De reden zou aldus vol zijn: Welke zo heet tot op dezen dag.
|
|
21) | Obed-edom, |
|
Deze Obed-Edom is een Leviet geweest.
|
|