1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66


1Zendt de lammeren2)1) van den heerser3) des lands van Sela af,4) naar de woestijn5) henen, tot den berg6) der dochter van Sion.
2Anderszins7) zal het geschieden, dat de dochteren8) van Moab aan de veren van Arnon9) zullen zijn, als een zwervende vogel,10) uit het nest gedreven zijnde.
3Brengt11) een raad aan, houdt gericht,12) maakt uw schaduw13) op het midden van den middag, gelijk van den nacht; verbergt14) de verdrevenen,15) en meldt16) den omzwervende17) niet.
4Laat18) mijn verdrevenen19) onder u20) verkeren, o Moab! wees gij hun21) een schuilplaats voor het aangezicht des verstoorders;22) want de onderdrukker heeft een einde,23) de verstoring is te niet geworden, de vertreders24) zijn van de aarde25) verdaan.
5Want er zal een troon26) bevestigd27) worden in goedertierenheid,28) en op denzelven zal bestendig29) een zitten in de tent van David,30) een, die oordeelt en het recht zoekt, en vaardig31) is ter gerechtigheid.
6Wij hebben32) gehoord de hovaardij van Moab,33) hij is zeer hovaardig; zijn hoogmoed, en zijn hovaardij, en zijn verbolgenheid, zijn alzo34) zijn grendelen niet.
7Daarom35) zal Moab over Moab36) huilen, altemaal zullen zij huilen; over de fondamenten37) van Kir-Hareseth zult gijlieden zuchten,38) gewisselijk, zij zijn gebroken.39)
8Want40) de velden41) van Hesbon42) zij46)n verflauwd,43) ook de wijnstok van Sibma,44) de heren45) der heidenen hebben zijn uitgelezen planten verpletterd; zij reiken tot47) Jaezer toe, zij dwalen door de woestijn;48) hun scheuten49) zijn uitgespreid, zij zijn gegaan over zee.50)
9Daarom51) beween ik, in de wening over Jaezer, den wijnstok van Sibma, ik maak u52) doornat met mijn tranen, o Hesbon en Eleale! want het vreugdegeschrei over uw zomervruchten en over uw oogst is gevallen;53)
10Alzo dat de blijdschap en vrolijkheid weggenomen54) is van het vruchtbare veld,55) en in de wijngaarden wordt niet gezongen, noch enig gejuich gemaakt; de druiven treder treedt geen wijn57) uit in de wijnbakken,58) ik heb59) het vreugdegeschrei60) doen ophouden.
11Daarom61) rommelt62) mijn ingewand over66) Moab,63) als een harp,64) en mijn binnenste65) over Kir-heres.67)
12En het zal geschieden, als men zien zal, dat Moab vermoeid68) is geworden op de hoogten,69) dan zal hij70) in zijn heiligdom71) gaan om te aanbidden, maar hij zal niet72) vermogen.
13Dit is het woord, dat de HEERE tegen Moab gesproken heeft, van toen af.73)
14Maar nu spreekt74) de HEERE, zeggende: Binnen75) drie jaren (als de jaren76) eens huurlings), dan zal de eer van Moab verachtzaam gemaakt worden, met al die grote77) menigte; en het overblijfsel zal klein, weinig, onmachtig wezen.