1 2 3 4


1Dit verdroot Jona 1)met groot verdriet, en zijn toorn ontstak2).
2En hij bad tot den HEERE3), en zeide: Och HEERE! was dit mijn woord niet4), als ik nog in mijn land was? Daarom kwam ik het voor5), vluchtende naar Tarsis; want ik wist, dat Gij een genadig en barmhartig God zijt, lankmoedig en groot van goedertierenheid6), en berouw hebbende 7)over het kwaad.
3Nu dan, HEERE! neem toch mijn ziel van mij8); want het is mij beter te sterven dan te leven9).
4En de HEERE zeide: Is uw toorn billijk ontstoken?10)
5Jona nu ging ter stad uit11), en zette zich tegen het oosten der stad; en hij maakte zich aldaar een verdek, en zat daaronder in de schaduw, totdat hij zag, wat van de stad zou worden12).
6En God, de HEERE, beschikte13) een wonderboom14), en deed hem opschieten boven Jona, opdat er schaduw 15)mocht zijn over zijn hoofd, om hem te redden van zijn verdriet16). En Jona verblijdde zich over den wonderboom met grote blijdschap.
7Maar God beschikte een worm18) des anderen daags in het opgaan van den dageraad; die stak den wonderboom19), dat hij verdorde.
8En het geschiedde, als de zon oprees, dat God een stillen oostenwind20) beschikte; en de zon stak op het hoofd van Jona21), dat hij amechtig werd22); en hij wenste zijner ziel te mogen sterven23), en zeide: Het is mij beter te sterven dan te leven.24)
9Toen zeide God tot Jona: Is uw toorn billijk ontstoken over den wonderboom?25) En hij zeide: Billijk is mijn toorn ontstoken ter dood toe26).
10En de HEERE zeide: Gij verschoont den wonderboom27), aan welken gij niet hebt gearbeid, noch dien groot gemaakt28); die in een nacht werd, en in een nacht verging29);
11En Ik zou die grote stad Nineve niet verschonen? waarin veel meer dan honderd en twintig duizend mensen 30)zijn, die geen onderscheid weten31) tussen hun rechterhand, en hun linkerhand; daartoe veel vee32)?