1 2 3 4 5 6 7 8


1Hoe schoon1) zijn uw gangen2) in de schoenen, gij prinsendochter!3) de omdraaiingen4) uwer heupen zijn als kostelijke5) ketens, zijnde het werk van de handen eens kunstenaars.6)
2Uw navel7) is als een ronde beker, dien geen drank8) ontbreekt; uw buik9) is als een hoop tarwe, rondom bezet10) met lelien.
3Uw twee11) borsten zijn als twee welpen, tweelingen van een ree.
4Uw hals is12) als een elpenbenen13) toren, uw ogen zijn14) als de vijvers te Hesbon,15) bij de poort16) van Bath-rabbim; uw neus17) is als de toren van Libanon,18) die tegen19) Damaskus ziet.20)
5Uw hoofd op u is als Karmel,21) en de haarband22) uws hoofds als purper;23) de koning24) is als gebonden op de galerijen.25)
6Hoe schoon26) zijt gij, en hoe liefelijk zijt gij, o liefde, in wellusten!27)
7Deze uw lengte28) is te vergelijken bij een palmboom,29) en uw borsten bij druif trossen.
8Ik zeide:31) Ik zal op den palmboom32) klimmen, ik zal zijn takken33) grijpen; zo zullen34) dan uw borsten zijn als druif trossen aan den wijnstok, en de reuk van uw neus35) als appelen.36)
9En uw gehemelte37) als goede wijn, die recht38) tot mijn Beminde39) gaat, doende40) de lippen der slapenden41) spreken.
10Ik ben mijns Liefsten,42) en Zijn genegenheid43) is tot mij.
11Kom, mijn Liefste! laat ons uitgaan44) in het veld,45) laat ons vernachten46) op de dorpen.47)
12Laat ons vroeg48) ons opmaken naar de wijnbergen,49) laat ons zien, of de wijnstok bloeit, de jonge druifjes50) zich opendoen,51) de granaatappelbomen uitbotten; daar zal ik U52) mijn uitnemende53) liefde geven.
13De dudaim54) geven reuk,55) en aan onze deuren56) zijn allerlei57) edele vruchten, nieuwe58) en oude; o mijn Liefste! die heb ik59) voor U weggelegd.