1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48


1En des HEEREN woord geschiedde tot mij, zeggende:
2Mensenkind! zet uw aangezicht tegen de kinderen Ammons, en profeteer tegen dezelve;
3En zeg tot de kinderen Ammons: Hoort des Heeren HEEREN woord: Alzo zegt de Heere HEERE: Omdat gij gezegd hebt: Heah! over Mijn heiligdom, als het ontheiligd werd, en over het land Israels, als het verwoest werd, en over het huis van Juda, als zij in gevangenis gingen;
4Daarom, ziet, Ik zal u aan die van het oosten overgeven tot een bezitting, dat zij hun burgen in u zetten, en hun woningen in u stellen, die zullen uw vruchten eten, en die zullen uw melk drinken.
5En Ik zal Rabba tot een kemelstal maken, en de kinderen Ammons tot een schaapskooi; en gij zult weten, dat Ik de HEERE ben.
6Want alzo zegt de Heere HEERE: Omdat gij met de hand geklapt, en met den voet gestampt hebt, en van harte verblijd zijt geweest in al uw plundering, over het land Israels;
7Daarom, ziet, Ik zal Mijn hand tegen u uitstrekken, en u den heidenen ten buit geven, en zal u uit de volken uitroeien, en u uit de landen verdoen; Ik zal u verdelgen; en gij zult weten, dat Ik de HEERE ben.
8Alzo zegt de Heere HEERE: Omdat Moab en Seir zeggen: Ziet, het huis van Juda is gelijk al de heidenen;
9Daarom, ziet, Ik zal de zijde van Moab openen,1) van de steden af, van zijn steden, die van zijn grenzen af zijn,2) het sieraad des lands, Beth-Jesimoth,3) Baal-Meon, en tot Kiriathaim toe;4)
10Voor die van het oosten,5) met het land der kinderen Ammons,6) hetwelk Ik ter bezitting zal overgeven;7) opdat der kinderen Ammons onder de heidenen niet meer gedacht worde.
11Ik zal ook in Moab gerichten oefenen; en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben.
12Alzo zegt de Heere HEERE: Omdat Edom8) met enkel wraakgierigheid9) gehandeld heeft tegen het huis van Juda; en zij zich zeer schuldig gemaakt hebben,10) dat zij zich aan hen gewroken hebben:11)
13Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Ik zal ook Mijn hand uitstrekken tegen Edom,12) en Ik zal mens en beest uit haar uitroeien; en zal haar tot een woestheid stellen van Theman af; en zij zullen tot Dedan toe door het zwaard vallen.
14En Ik zal Mijn wraak doen aan Edom,15) door de hand van Mijn volk Israel;16) en zij zullen tegen Edom17) naar Mijn toorn en naar Mijn grimmigheid handelen; alzo zullen zij Mijn wraak gewaar worden, spreekt de Heere HEERE.
15Alzo zegt de Heere HEERE: Omdat de Filistijnen18) door wraak gehandeld hebben, en van harte wraak19) geoefend hebben20) door plundering,21) om te vernielen door een eeuwige vijandschap;22)
16Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik strek Mijn hand uit23) tegen de Filistijnen, en zal de Cherethieten uitroeien,24) en het overblijfsel van de zeehaven verdoen.25)
17En Ik zal grote wraak met grimmige straffingen26) onder hen doen; en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben, als Ik Mijn wraak aan hen gedaan zal hebben.27)